ECLI:NL:RBDHA:2024:913

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
SGR 21/5758
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging bijstandsuitkering naar alleenstaande norm en melddatum

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een bijstandsuitkering ontving, en het college van burgemeester en wethouders van Voorschoten. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de wijziging van haar bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande, die per 13 januari 2021 was ingegaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wijziging van de uitkering terecht was, omdat eiseres niet had aangetoond dat zij eerder dan 13 januari 2021 alleen woonde. Eiseres ontving sinds 2 augustus 2013 een uitkering op basis van de Participatiewet. In eerdere besluiten was haar uitkering gewijzigd naar de kostendelersnorm, omdat haar zoon met zijn gezin bij haar inwoonde. Eiseres had in januari 2021 gemeld dat niemand bij haar woonde, wat leidde tot een onderzoek door verweerder. De rechtbank oordeelde dat de melddatum van 13 januari 2021 correct was, omdat er geen bewijs was dat de woonsituatie eerder was veranderd. De rechtbank concludeerde dat de wijziging van de uitkering naar de alleenstaande norm per 13 januari 2021 terecht was en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5758

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. B. el Ouath),
en

het college van burgemeester en wethouders van Voorschoten, verweerder

(gemachtigde: E. Doeve).

Inleiding

Bij besluit van 3 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres met ingang van 13 januari 2021 gewijzigd naar de norm voor een alleenstaande.
Bij besluit van 21 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2023. Eiseres is verschenen, vergezeld door haar zoon en bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres ontving sinds 2 augustus 2013 een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) naar de norm voor een alleenstaande. Bij besluit van 14 oktober 2020 heeft verweerder de uitkering van eiseres met ingang van 9 december 2019 gewijzigd naar de norm voor een alleenstaande met drie kostendelers en de uitkering herzien over de periode van 9 december 2019 tot en met 30 september 2020. Bij besluit van 15 oktober 2020 heeft verweerder de te veel ontvangen bijstand teruggevorderd. Bij besluit van 13 april 2021 heeft verweerder de besluiten van 14 en 15 oktober 2020 gehandhaafd. Op basis van de onderzoeksresultaten heeft verweerder geconcludeerd dat de zoon van eiseres met zijn gezin in de woning van eiseres verbleef, waarin verweerder aanleiding heeft gezien de bijstandsuitkering van eiseres te herzien naar de kostendelersnorm en de teveel betaalde bijstand terug te vorderen.
1.2.
Eiseres heeft tegen het besluit van 13 april 2021 beroep ingesteld. In dat beroep heeft de rechtbank op 19 december 2022 uitspraak gedaan. De rechtbank heeft daarin geoordeeld dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de zoon en zijn gezin tijdens de te beoordelen periode (9 december 2019 tot en met 30 september 2020) hun hoofdverblijf hadden op het adres van eiseres. Eiseres heeft dit verblijf niet gemeld aan verweerder en heeft daarmee de inlichtingenverplichting geschonden. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. [1] Eiseres heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak. Hierin is nog geen uitspraak gedaan.
1.3.
Eiseres heeft op 13 januari 2021 telefonisch contact opgenomen met verweerder en meegedeeld dat niemand bij haar woont. Verweerder heeft naar aanleiding hiervan onderzoek gedaan. Aan eiseres is per brief van 26 januari 2021 gevraagd om een foto van haar watermeter te sturen. Deze foto heeft eiseres op 28 januari 2021 gestuurd. Bij het primaire besluit heeft verweerder de uitkering van eiseres vervolgens met ingang van 13 januari 2021 gewijzigd naar de norm voor een alleenstaande.
1.4.
Het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat verweerder geen aanleiding ziet om de bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande eerder te wijzigen dan met ingang van 13 januari 2021. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de datum 13 januari 2021 moet worden gezien als de melddatum voor de gewijzigde situatie dat eiseres alleen woont. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat al eerder dan 13 januari 2021 sprake was van een andere woonsituatie dan die aan het primaire besluit ten grondslag ligt. Bovendien blijkt dat het waterverbruik, gelet op de meterstand van 28 januari 2021 afgezet tegen de meterstand van april 2020, onverminderd hoog is voor een alleenstaande. Verweerder ziet geen aanleiding om terugwerkende kracht te verlenen aan de ingangsdatum van de alleenstaande norm.
2. Eiseres is op de hierna te bespreken gronden in beroep gekomen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het beroep.
3.1.
In geschil is of de wijziging van de uitkering van eiseres naar de alleenstaande norm terecht per 13 januari 2021 heeft plaatsgevonden.
3.2.
Eiseres stelt dat de wijziging eerder dan 13 januari 2021 had moeten ingaan. Ten eerste omdat het besluit van 14 oktober 2020 ervan uitgaat dat de kostendelersnorm tot en met 30 september 2020 geldt. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. In het besluit van 14 oktober 2020 (onder het kopje “Normwijziging Participatiewet”) is de uitkering van eiseres met ingang van 9 december 2019 gewijzigd naar de kostendelersnorm, waarbij geen einddatum is genoemd. De einddatum waar eiseres op doelt, 30 september 2020, heeft betrekking op de herziening van de uitkering, niet op de wijziging van de norm. Omdat in het besluit van 14 oktober 2020 voor de normwijziging geen einddatum is bepaald, geldt de kostendelersnorm tot het moment waarop verweerder in een nieuw besluit bepaalt dat deze norm niet meer van toepassing is op de situatie van eiseres.
3.3.
Eiseres stelt verder dat verweerder eerder aanleiding had moeten zien om onderzoek te doen naar de woonsituatie van eiseres, namelijk naar aanleiding van het pro forma bezwaarschrift tegen de besluiten van 14 en 15 oktober 2020, de bezwaargronden die zijn ingediend op 7 december 2020 en de maandelijkse telefonische contactmomenten vanaf september 2020 van de zoon van eiseres met verweerder. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Voorafgaand aan de besluiten van 14 en 15 oktober 2020 was namelijk al een onderzoek verricht, waarbij in de periode van 26 augustus 2020 tot 3 september 2020 waarnemingen zijn verricht, op 3 september 2020 een huisbezoek is afgelegd en op 9 september 2020 eiseres is gehoord. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 24 september 2020 en hebben geleid tot de besluiten van 14 en 15 oktober 2020. Het pro forma bezwaarschrift van eiseres tegen deze besluiten en de bezwaargronden zagen juist op dit onderzoek. Verweerder hoefde daarin geen aanleiding te zien een nieuw onderzoek te verrichten naar de woonsituatie van eiseres. Daarnaast heeft verweerder de stelling van eiseres betwist dat haar zoon vanaf september 2020 maandelijks telefonisch contact heeft gehad met verweerder. Volgens verweerder blijkt nergens uit de rapportages dat de zoon van eiseres heeft gebeld naar verweerder. De rechtbank constateert dat eiseres deze stelling niet nader heeft onderbouwd, zodat zij daaraan voorbij gaat.
3.4.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder eerder dan naar aanleiding van het telefonisch contact van eiseres met verweerder op 13 januari 2021 onderzoek had moeten doen naar de woonsituatie van eiseres. Verweerder heeft terecht deze datum als melddatum van de wijziging van de woonsituatie aangemerkt.
3.5.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder terecht geen aanleiding heeft gezien om de wijzing van de norm met terugwerkende kracht tot een datum voor 13 januari 2021 te laten ingaan. Daarvoor is van belang dat uit de foto die de sociale recherche op 3 september 2020 van de watermeter van eiseres heeft gemaakt, blijkt dat op dat moment 117 m3 water was verbruikt. Uit de meterstand van 28 januari 2021 blijkt dat op dat moment sprake was van een verbruik van 163 m3. Dit betekent dat op het adres van eiseres in de periode van 3 september 2020 tot en met 28 januari 2021 46 m3 water is verbruikt. Dit zou betekenen dat eiseres (afgerond) 113 m3 water per jaar verbruikt, terwijl ervan wordt uitgegaan dat een éénpersoonshuishouden ongeveer 46 m3 water per jaar verbruikt. Verweerder heeft hieruit mogen afleiden dat eiseres gedurende de periode voorafgaand aan 13 januari 2021 niet als alleenstaande kon worden aangemerkt. De verklaring van eiseres voor dit hoge waterverbruik, dat in die periode corona een rol speelde, waardoor mensen meer thuis zaten en dus meer water verbruikten en dat het zwembadje van haar kleinkind meermaals gevuld moest worden met water, is onvoldoende en maakt dit niet anders.
3.6.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht de wijziging van de uitkering naar de norm voor een alleenstaande laten ingaan op 13 januari 2021.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. L.Z. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van deze rechtbank van 19 december 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:13847.