ECLI:NL:RBDHA:2024:9126

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
C/09/658393 / KG ZA 23-1066
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking aan de verkoop van een gemeenschappelijke woning na overlijden van gedaagde

In deze zaak heeft eiser, een 82-jarige man, een kort geding aangespannen tegen zijn overleden broer, gedaagde, met betrekking tot de verkoop van een gemeenschappelijk appartement. De procedure is voortgezet na het overlijden van gedaagde, waarbij de voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de procedure niet geschorst is en op naam van de oorspronkelijke partij wordt voortgezet. Eiser vordert dat het appartement wordt verkocht aan een derde, met benoeming van een makelaar, en dat gedaagde, die inmiddels overleden is, zijn medewerking verleent aan deze verkoop. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van eiser toegewezen, met uitzondering van de vordering tot het opleggen van een dwangsom, omdat gedaagde is overleden en het onduidelijk is wie de erfgenamen zijn en of zij bereid zijn om medewerking te verlenen. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat het vonnis niet ten uitvoer kan worden gelegd voordat zes weken na betekening van het vonnis zijn verstreken. De kosten worden door iedere partij zelf gedragen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/658393 / KG ZA 23-1066
Vonnis in kort geding van 8 mei 2024
in de zaak van
[eiser], wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.C. Herweijer te Rijswijk,
tegen:
[gedaagde] (OVERLEDEN), laatstelijk wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. R.B. van Heijningen te Den Haag.
Eiser wordt hierna ‘ [eiser] ’ genoemd en gedaagde wordt hierna ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 27 december 2023, met producties 1 tot en met 9;
- de brief van mr. Herweijer van 16 januari 2024, met bijlage, namens [eiser] .
1.2.
Op 17 januari 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij zijn verschenen [eiser] , vergezeld van mr. Herweijer, en [gedaagde] , vergezeld van begeleidster mevrouw [naam] . Tijdens de zitting is de vordering van [eiser] besproken en zijn beide partijen aan het woord geweest en heeft de voorzieningenrechter [gedaagde] in de gelegenheid gesteld om juridische bijstand te zoeken. Afgesproken is dat [gedaagde] twee weken de tijd zou krijgen om een advocaat te zoeken, dat [gedaagde] zijn advocaat opdracht zou geven om direct contact op te nemen met mr. Herweijer en dat partijen – bij monde van mr. Herweijer – omstreeks 3 februari 2024 aan de voorzieningenrechter zouden doorgeven wat de stand van zaken op dat moment is. Verder is besproken dat als partijen geen oplossing zouden hebben bereikt, zij – bij monde van mr. Herweijer – hun verhinderingen doorgeven zodat op korte termijn een voortzetting zou kunnen plaatsvinden.
1.3.
Op 2 februari 2024 heeft mr. Van Heijningen zich namens [gedaagde] gesteld en op 6 februari 2024 heeft mr. Herweijer – na schriftelijk verzoek van de voorzieningenrechter – bericht dat partijen nog geen oplossing hebben bereikt en dat de zitting vooralsnog doorgang moet vinden. Vervolgens is er een zitting bepaald op 13 maart 2024.
1.4.
Voorafgaand aan deze zitting heeft mr. Van Heijningen, bij akte van 7 maart 2024, de voorzieningenrechter bericht dat [gedaagde] is overleden en dat de schorsing van het geding wordt ingeroepen. In reactie daarop heeft mr. Herweijer namens [eiser] bericht dat hij instemt met de schorsing van het geding en dat hij ervan uitgaat dat de zitting geen doorgang zal vinden, maar dat de zaak (nog) niet wordt ingetrokken. De voorzieningenrechter heeft vervolgens bevestigd dat de zitting van 13 maart 2024 geen doorgang zal vinden en dat de zaak pro forma wordt aangehouden tot 30 maart 2024, in afwachting van nadere berichten van partijen.
1.5.
Op 26 maart 2024 heeft mr. Van Heijningen een akte toegestuurd met daarin de volgende tekst:

Hierbij bericht ik u dat twee van de drie erven van wijlen gedaagde hebben besloten de nalatenschap te verwerpen. Omdat sprake is van een minderjarig kleinkind dient te daartoe aangewezen rechtbankprocedure gevolgd te worden. De derde erfgenaam beraadt zich nog over zijn rechtspositie. Daarmee is tijd gemoeid. De erven zetten de procedure niet voort.
In reactie daarop heeft mr. Herweijer verzocht om vonnis te wijzen.
1.6.
Vervolgens heeft de voorzieningenrechter bij e-mail van 9 april 2024 aan partijen bericht dat moet worden beoordeeld of het kort geding daadwerkelijk is geschorst op de voet van artikel 225 Rv. De voorzieningenrechter heeft daarbij aan mr. Van Heijningen verzocht om aan te geven of hij bij het inroepen van de schorsing van het geding is opgetreden als advocaat van de (drie) erfgenamen. Daarbij heeft de voorzieningenrechter aangetekend dat als dat niet het geval is geweest, er van schorsing geen sprake is, en als dat wél het geval is (geweest), het op de weg van [eiser] ligt om te bewerkstelligen dat het geding wordt hervat in lijn met artikel 227 lid 1 aanhef en sub b Rv (middels een exploot).
1.7.
In reactie op dit bericht heeft mr. Van Heijningen op 17 april 2024 een akte genomen met de volgende inhoud:

De advocaat van wijlen gedaagde verzoekt eerbiedig akte:
De erven hebben te kennen gegeven de procedure niet voort te zetten.
In reactie daarop heeft mr. Herweijer bij e-mail van 23 april 2024 wederom verzocht om vonnis te wijzen.
1.8.
Bij e-mail van 1 mei 2024 heeft de voorzieningenrechter aan partijen bericht dat uit de berichtgeving van mr. Van Heijningen niet blijkt dat hij bij het beroep op de schorsing van het kort geding is opgetreden als advocaat van de (drie) erfgenamen van [gedaagde] , zodat er geen schorsing van het kort geding heeft plaatsgevonden. Verder heeft de voorzieningenrechter bericht dat er, conform het verzoek van mr. Herweijer, vonnis zal worden gewezen zonder dat daar een verdere mondelinge behandeling aan zal voorafgaan. De voorzieningenrechter heeft vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn broers. [eiser] is 82 jaar en [gedaagde] was ten tijde van de mondelinge behandeling 84 jaar. [eiser] en [gedaagde] zijn door erfopvolging ieder voor de helft gerechtigd tot het appartementsrecht met betrekking tot het appartement aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaats] , kadastraal bekend [gemeente] , [kadastraal nummer] (hierna: het appartement). [gedaagde] was ten tijde van de mondelinge behandeling al ruim 20 jaar woonachtig in het appartement.
2.2.
Bij akte van 14 mei 2022 heeft [gedaagde] een recht van hypotheek op zijn onverdeelde helft van het appartementsrecht gevestigd ten gunste van [eiser] . Dit hypotheekrecht strekt tot zekerheid van terugbetaling van een hoofdsom van € 12.904,02.
2.3.
Bij brief van 24 november 2023 heeft [eiser] bij monde van zijn raadsman aan [gedaagde] bericht dat hij op korte termijn wil komen tot verdeling van het appartement. Die verdeling kan volgens [eiser] worden bewerkstelligd door uitkoop of door verkoop van het appartement met behulp van een makelaar. [gedaagde] heeft daarop bij brief van 30 november 2023 gereageerd dat hij het daar niet mee eens is.
2.4.
Op [datum] 2024 is [gedaagde] overleden.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert in deze procedure om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat het appartement wordt verkocht aan een derde, waarbij tot verkopend makelaar wordt benoemd makelaarskantoor [bedrijfsnaam] te [plaats] die de vraag- en verkoopprijs bindend voor partijen vaststelt, en dat – bij gebreke van medewerking van [gedaagde] – het te wijzen vonnis in de plaats treedt van de handtekening van [gedaagde] onder de verkoopovereenkomst en de notariële leveringsakte;
II. te bepalen dat de overwaarde van het appartement, dat wil zeggen de verkoopprijs minus de hypotheeklasten en minus de kosten verbonden aan de verkoop en levering, aan ieder van partijen voor de helft toekomt;
III. [gedaagde] te bevelen zijn onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de verkoop van het appartement, waaronder het opvolgen van adviezen van de makelaar tot het verkoop gereed maken en houden van de woning en het onvoorwaardelijk verlenen van toegang aan de makelaar (al dan niet met potentiële kopers), zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per keer dat [gedaagde] niet volledig meewerkt aan adviezen en/of verzoeken van de makelaar, dan wel het weigeren van de toegang.
IV. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van zijn vorderingen stelt [eiser] dat hij er een spoedeisend belang bij heeft dat de appartement wordt verkocht en de verdeling spoedig plaatsvindt.
3.3.
[gedaagde] voert verweer dat hierna – voor zover van belang – zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

Vooraf
4.1.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het kort geding, na het overlijden van [gedaagde] , niet is geschorst. Artikel 225 lid 2 Rv bepaalt in dat geval dat de procedure wordt voortgezet op naam van de oorspronkelijke partij. Het vonnis zal dus op naam van [gedaagde] worden gewezen. Bij de beoordeling van de vorderingen van [eiser] zal de voorzieningenrechter de door [gedaagde] op de mondelinge behandeling van 17 januari 2024 naar voren gebrachte standpunten betrekken.
Inhoudelijke beoordeling
4.2.
Vooropgesteld wordt dat – ingevolge het bepaalde in artikel 3:178 BW – niemand gedwongen kan worden in een onverdeelde gemeenschap te blijven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] , anders dan [gedaagde] naar voren heeft gebracht, genoegzaam heeft toegelicht dat hij er een spoedeisend belang bij heeft dat het appartement wordt verkocht en de opbrengst wordt verdeeld. Hij heeft naar voren gebracht dat de Rabobank hem te kennen heeft gegeven dat hij aan de grens van zijn financiële ruimte zit en [eiser] stelt dat de verkoop van zijn eigen woning dreigt. Met het vrijgekomen geld uit de verkoop van het appartement kan hij zijn woning behouden, aldus [eiser] . Op de zitting heeft [gedaagde] aangevoerd dat het oneerlijk is dat [eiser] de woning wenst te verkopen en aanspraak maakt op de overwaarde, omdat hij het appartement in het verleden voor zijn ouders heeft gekocht en betaald en dat hij ook [eiser] ook overigens lange tijd financieel heeft onderhouden. [gedaagde] heeft die stellingen echter niet onderbouwd, zodat de voorzieningenrechter daaraan voorbij zal gaan, daargelaten wat de juridische gevolgen zouden zijn als het relaas van [gedaagde] juist is. Verder heeft [eiser] weersproken dat hij een ander (leegstaand) appartement – waar beide broers 2/5e aandeel in hebben en hun schoonzus het vruchtgebruik van heeft – zou kunnen uitwinnen. Nu bovendien op de zitting is gebleken dat [gedaagde] niet de financiële middelen heeft om [eiser] uit te kopen en het appartement volledig op zijn naam te laten zetten, zal het appartement te koop moeten worden aangeboden via een makelaar. Dat betekent ook dat [gedaagde] is gehouden zijn volle medewerking te verlenen aan die verkoop.
4.3.
De tot medewerking aan die verkoop strekkende vorderingen van [eiser] zullen worden toegewezen op de hieronder in het dictum vermelde wijze. De voorzieningenrechter zal de veroordeling tot medewerking geen dwangsom verbinden. Nu [gedaagde] is overleden, zullen zijn erfgenamen op grond van artikel 4:182 BW jo. artikel 430 Rv aan deze veroordeling moeten voldoen. Omdat op dit moment nog niet duidelijk is wie de erfgenamen zijn en of zij bereid zijn om hun medewerking te verlenen, acht de voorzieningenrechter het opleggen van een dwangsom niet opportuun. Verder zal de voorzieningenrechter bepalen dat, als niet tijdig wordt meegewerkt aan de ondertekening van de bemiddelingsovereenkomst met de makelaar, de schriftelijke koopovereenkomst en/of de notariële leveringsakte, dit vonnis in de plaats treedt van de daar voor benodigde wilsverklaringen. Wel ziet de voorzieningenrechter aanleiding om, gelet op huidige omstandigheden, te bepalen dat dit vonnis niet ten uitvoer kan worden gelegd dan na zes weken na betekening van dit vonnis.
4.4.
[eiser] vordert tot slot dat wordt bepaald dat de overwaarde van het appartement aan ieder van partijen voor de helft toekomt. De voorzieningenrechter ziet geen ruimte om die vordering toe te wijzen. Wat over en weer te vorderen hebben is, is de voorzieningenrechter niet duidelijk geworden. Partijen hebben de voorzieningenrechter daarover geen volledige informatie verschaft. Voor toewijzing van deze vordering is daarom in een deze kortgedingprocedure, waarin slechts in spoedeisende gevallen een ordemaatregel kan worden getroffen, geen plaats.
4.5.
In de familierechtelijke aard van dit geschil, wordt aanleiding gevonden te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt gedaagde om medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van het appartement aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaats] , kadastraal bekend [gemeente] , [kadastraal nummer] aan (een) derde(n), waartoe hij in ieder geval;
binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken samen met [eiser] een schriftelijke bemiddelingsovereenkomst tot verkoop dient aan te gaan met makelaar [bedrijfsnaam] te [plaats] of een andere NVM-makelaar uit de [regio] onder de voor een NVM-makelaar gebruikelijke voorwaarden;
de verkoopadviezen van de makelaar op eerste verzoek van [eiser] op zal volgen, waaronder de adviezen ten aanzien van de te hanteren marktconforme vraag- en laatprijs, en alle medewerking zal verlenen aan die werkzaamheden die nodig zijn voor een gunstig verkoopproces, waaronder het gelegenheid bieden voor het maken van foto’s en bezichtigingen door de makelaar met potentiële kopers;
dient mee te werken aan de ondertekening van een schriftelijke koopovereenkomst binnen zeven dagen nadat [eiser] daartoe een schriftelijk verzoek aan [gedaagde] heeft gedaan, indien en voor zover:
-de verkoop plaatsvindt tegen minimaal de door de makelaar bepaalde laatprijs, dan wel een door partijen overeengekomen andere laatprijs, en waarbij
-de koopovereenkomst – voor een woning als deze – gebruikelijke condities bevat;
dient mee te werken aan de levering van de woning op de dag bepaald in de koopovereenkomst of een in afwijking daarvan nader met de koper overeen te komen dag;
5.2.
bepaalt dat, indien [gedaagde] niet tijdig voldoet aan hetgeen is bepaald in 5.1 onder a., c en d., dit vonnis op de voet van het bepaalde in artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van het deel van de schriftelijke bemiddelingsovereenkomst, de schriftelijke koopovereenkomst of de notariële akte van levering, waaruit moet blijken van de wilsverklaring van gedaagde dat hij opdracht geeft tot bemiddeling, de woning (mede) verkoopt c.q. (mede) levert aan de koper;
5.3.
bepaalt dat dit vonnis niet ten uitvoer kan worden gelegd dan nadat zes weken na betekening van dit vonnis zijn verstreken;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2024.
fjs