ECLI:NL:RBDHA:2024:9123

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
09/037803-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 19-jarige verdachte voor het veroorzaken van een explosie en brand door vuurwerk in een school

Op 1 januari 2024 heeft de 19-jarige verdachte in de Nieuwjaarsnacht een explosie en brand veroorzaakt door een vuurwerkbom in een school in 's-Gravenhage. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 200 uur. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek dat plaatsvond op de terechtzittingen van 16 en 30 mei 2024. De verdachte heeft het feit bekend en de rechtbank heeft geoordeeld dat het feit wettig en overtuigend bewezen is. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de impact op de omgeving en de jeugdige leeftijd van de verdachte. De officier van justitie had een hogere straf geëist, maar de rechtbank legde een lichtere straf op, mede omdat de verdachte zijn opleiding kan hervatten na detentie. Daarnaast heeft de rechtbank een schadevergoeding van € 4.199,91 toegewezen aan de benadeelde partij, [naam school] (De Haagse Scholen), voor de materiële schade die niet door de verzekering is vergoed. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om zich te melden bij de reclassering en zich in te spannen voor een zinvolle dagbesteding.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/037803-24
Datum uitspraak: 13 juni 2024
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting te [plaatsnaam] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 16 mei 2024 (pro forma) en 30 mei 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Mol en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J.S. Jordan naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 januari 2024 te ’s-Gravenhage
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en/of brand heeft gesticht door
- een aangestoken stuk (zwaar) vuurwerk, geplakt aan een fles met daarin een
(brandbare) vloeistof en/of
- meerdere stuks aangestoken zwaar vuurwerk,
in de [naam school] te gooien,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de [naam school] , te
duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 januari 2024 te 's-Gravenhage
openlijk, te weten op/aan/in de nabijheid van (het schoolplein van) de [naam school]
( [adres 2] ), in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een
voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een
goed te weten de [naam school] , door:
- een raam van de [naam school] te vernielen en/of (vervolgens)
- een aangestoken stuk (zwaar) vuurwerk, geplakt aan een fles met daarin een
(brandbare) vloeistof en/of meerdere stuks aangestoken zwaar vuurwerk in de [naam school]
te gooien;

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank zal voor het primair ten laste gelegde feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer DH3R024001 (onderzoek 30Impreza), van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Den Haag Zuid, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 560).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 30 mei 2024;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 1 januari 2024 (p. 129-130);
3. Het proces-verbaal van forensisch onderzoek bedrijf ( [adres 2] ’s-Gravenhage), opgemaakt op 16 februari 2024 (p. 271-328).
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het primair ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 1 januari 2024 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en brand heeft gesticht door een aangestoken stuk (zwaar) vuurwerk, geplakt aan een fles met daarin een (brandbare) vloeistof in de
[naam school]te gooien, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de
[naam school], te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een zinvolle dagbesteding.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de strafeis van de officier van justitie te hoog is en heeft verzocht om er bij een eventueel op te leggen straf rekening mee te houden dat de verdachte op eigen initiatief een bekennende verklaring heeft afgelegd, een jonge leeftijd heeft, een toekomst voor zich heeft waar hij gemotiveerd aan wil werken en dat aan de (minderjarige) medeverdachte voor hetzelfde feit en voor andere feiten een straf is opgelegd van 160 dagen jeugddetentie, waarvan 90 dagen voorwaardelijk.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van het feit
De verdachte heeft in de vroege uren van 1 januari 2024 samen met anderen opzettelijk een ontploffing teweeggebracht en brand gesticht door een aangestoken stuk Cobra-vuurwerk, geplakt aan een fles met brandbare vloeistof, door een gebroken raam in de [naam school] te werpen. Op de telefoon van de verdachte is een video aangetroffen. Hierop is te zien hoe die nacht met stenen een raam van de school wordt ingegooid, waarna de verdachte het zware vuurwerk met daaraan vastgemaakt een fles brandbare vloeistof door het kapotte raam werpt. Daarna laat de video zien hoe de verdachte achteruitloopt om de explosie en de hierdoor veroorzaakte brand te filmen. De explosie en de brand hebben aanzienlijke materiële schade aan de school toegebracht. De verdachte heeft door zijn handelen blijk gegeven geen enkel respect te hebben voor andermans eigendommen.
Feiten zoals door de verdachte gepleegd brengen gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij teweeg. Uit de verklaringen van getuigen uit het dossier komt naar voren dat de gebeurtenis veel impact op de buurt heeft gehad. Doordat het doelwit van de verdachte een school betrof, was er onder kinderen veel belangstelling voor dit feit. Het Jeugdjournaal heeft daarom een item aan de gebeurtenis gewijd. Voor de directe betrokkenen en in het bijzonder de schoolgaande kinderen van de [naam school] behoort een school bij uitstek een plaats te zijn waar in een veilige omgeving onderwijs gegeven en genoten kan worden. Door zijn handelen heeft de verdachte dit gevoel van veiligheid ernstig aangetast. De rechtbank rekent dit alles de verdachte zwaar aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 3 april 2024, waaruit volgt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van reclasseringsadviezen over de verdachte van 19 maart 2024 en 14 mei 2024, waaruit volgt dat de verdachte bij het plegen van het feit groepsdruk heeft ervaren en berouw toont. Volgens de reclassering is er sprake van een laag tot gemiddeld recidiverisico. De reclassering adviseert bij een veroordeling van de verdachte hem een meldplicht en een verplichting tot het vinden en behouden van zinvolle dagbesteding op te leggen.
Strafoplegging
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
In dit geval weegt de rechtbank in straf verminderende zin mee dat de verdachte uiteindelijk open heeft verklaard over het door hem gepleegde feit. Ook weegt de rechtbank de jeugdige leeftijd van de verdachte in zijn voordeel mee. Dit maakt dat de rechtbank een lagere straf oplegt dan zoals is geëist door de officier van justitie. Dat neemt niet weg dat de rechtbank de ernst van het feit in de strafoplegging zal benadrukken. Daarbij acht de rechtbank het van groot belang dat de verdachte zijn opleiding kan oppakken om zodoende te kunnen werken aan een positieve toekomst.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. De rechtbank zal een deel van die straf, te weten zes maanden, voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren en daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden van een meldplicht en een zinvolle dagbesteding verbinden. Dit om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat de verdachte bij vrijlating wordt begeleid om een zinvolle dagbesteding op te bouwen en te onderhouden om zo de kans op recidive terug te dringen. De rechtbank houdt er hierbij ook rekening mee dat de verdachte na zijn detentie zijn opleiding Social Work kan hervatten. Daarnaast zal de rechtbank, gezien de ernst van de feiten, een taakstraf voor de duur van 200 uren opleggen. Met deze strafoplegging moet de verdachte in staat worden geacht zijn leven een positieve wending te geven.

7.De vordering van de benadeelde partij

7.1
De vordering
[naam school] (De Haagse Scholen), wettelijk vertegenwoordigd door [naam 2] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 7.719,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat geheel uit materiële schade en betreft het bedrag dat niet door de verzekering is vergoed.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de gehele vordering, te vermeerderen met de daarbij behorende wettelijke rente vanaf 1 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft niet-ontvankelijkheid van de vordering bepleit, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Uit de overgelegde nota’s en facturen blijkt niet welk deel van de materiële schade ziet op de brandstichting die de verdachte heeft veroorzaakt en welk deel van die schade reeds door de verzekering is vergoed. Er ontbreekt ook een deskundigenrapportage waaruit blijkt welke schade door de verdachte is veroorzaakt.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. Door het gooien van het stuk Cobra-6 vuurwerk, geplakt aan een fles brandbare vloeistof, heeft de verdachte immers aanzienlijke schade aan de directiekamer toegebracht.
De benadeelde partij heeft haar vordering onderbouwd overlegd. De gevorderde schade ziet op het bedrag dat niet door de verzekering is uitgekeerd. Bij deze vordering is geen onderscheid gemaakt tussen de schade die veroorzaakt is door de verdachte aan de directiekamer en de (glas- en vuurwerk)schade die diezelfde nacht is ontstaan in de teamkamer. De rechtbank zal daarom op grond van artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek gebruik maken van haar bevoegdheid om de schade schatten. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat in totaal een bedrag van € 7.719,00 niet is vergoed door de verzekering. Op pagina 258 van het procesdossier is een overzicht opgenomen met een uitsplitsing van de schade naar gebeurtenis. Uit dit overzicht blijkt dat de schade aan de teamkamer € 33.789,31 bedroeg en de schade aan de directiekamer (veroorzaakt door de verdachte) € 40.324,20. De totale schade komt hiermee uit op een bedrag van € 74.113,60. De rechtbank zal de schade die niet is vergoed door de verzekering schatten door deze schade naar rato te verdelen over de schade die is veroorzaakt in de teamkamer en de schade die is veroorzaakt in de directiekamer. De schade die is ontstaan in de directiekamer bedraagt € 40.324,29. Dat is 54,41% van het totale schadebedrag van 74.113,60. De rechtbank begroot de schade die is veroorzaakt door de verdachte en die niet door de verzekering is vergoed daarmee op een bedrag van (54,41% van € 7.719,-=) € 4.199,91. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de materiële schade (bestaande uit uitsluitend de schade die niet door de verzekering is vergoed) voor het overige deel afwijzen.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toe te wijzen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
De rechtbank zal verder de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 1 januari 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 4.199,91, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam school] (De Haagse Scholen).

11.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

12.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
medeplegen van opzettelijk brand stichten en een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
TWAALF (12) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
ZES (6) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen vijf dagen na ingang van de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179 in Den Haag, en zich blijft melden gedurende de proeftijd zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
en
- zich gedurende de proeftijd inspant voor het vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding in de vorm van betaald of onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding met een vaste structuur;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf voor de tijd van
TWEEHONDERD (200) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
HONDERD (100) DAGEN;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 4.199,91, geheel bestaande uit materiële schade, en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam school] (De Haagse Scholen);
wijst de vordering voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, thans begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.199,91, geheel bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van de [naam school] (De Haagse Scholen);
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 51 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de mededaders de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij hebben betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel is voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.S.M. Lubbe, voorzitter,
mr. I.K. Spros, rechter,
mr. F.M. Guljé, rechter,
in tegenwoordigheid van V. Grampon en mr. J.R. Kist, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 juni 2024.