ECLI:NL:RBDHA:2024:9115
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-beschikking en hoorplicht in bezwaar
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Pijnacker-Nootdorp. De zaak betreft de waardering van een onroerende zaak voor de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het kalenderjaar 2022. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar, waarin de waarde van de woning op 1 januari 2021 was vastgesteld op € 674.000. De belanghebbende stelde dat er geen hoorzitting had plaatsgevonden in de bezwaarfase, terwijl de heffingsambtenaar dit betwistte. Tijdens de zitting op 25 april 2024 zijn verschillende vertegenwoordigers van beide partijen verschenen.
De rechtbank heeft overwogen dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs heeft geleverd dat er een hoorzitting heeft plaatsgevonden. Aangezien het de verantwoordelijkheid van de heffingsambtenaar is om zorg te dragen voor een zorgvuldige procedure, concludeerde de rechtbank dat er geen hoorzitting heeft plaatsgevonden. Hierdoor werd het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard en werd de zaak terugverwezen naar de gemeente Pijnacker-Nootdorp om de belanghebbende alsnog te horen.
Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van de belanghebbende om een vergoeding voor immateriële schade afgewezen, omdat de redelijke termijn voor de bezwaar- en beroepsfase niet was overschreden. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 1030, en heeft de heffingsambtenaar opgedragen het griffierecht van € 50 aan de belanghebbende te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.