ECLI:NL:RBDHA:2024:9115

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
SGR 23/1904
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikking en hoorplicht in bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Pijnacker-Nootdorp. De zaak betreft de waardering van een onroerende zaak voor de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het kalenderjaar 2022. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar, waarin de waarde van de woning op 1 januari 2021 was vastgesteld op € 674.000. De belanghebbende stelde dat er geen hoorzitting had plaatsgevonden in de bezwaarfase, terwijl de heffingsambtenaar dit betwistte. Tijdens de zitting op 25 april 2024 zijn verschillende vertegenwoordigers van beide partijen verschenen.

De rechtbank heeft overwogen dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs heeft geleverd dat er een hoorzitting heeft plaatsgevonden. Aangezien het de verantwoordelijkheid van de heffingsambtenaar is om zorg te dragen voor een zorgvuldige procedure, concludeerde de rechtbank dat er geen hoorzitting heeft plaatsgevonden. Hierdoor werd het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard en werd de zaak terugverwezen naar de gemeente Pijnacker-Nootdorp om de belanghebbende alsnog te horen.

Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van de belanghebbende om een vergoeding voor immateriële schade afgewezen, omdat de redelijke termijn voor de bezwaar- en beroepsfase niet was overschreden. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 1030, en heeft de heffingsambtenaar opgedragen het griffierecht van € 50 aan de belanghebbende te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 23/1904

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juni 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats], belanghebbende(gemachtigde: J.W. Vugts),

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Pijnacker-Nootdorp, heffingsambtenaar.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de heffingsambtenaar van 31 januari 2023 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking waarbij de waarde van de onroerende zaak gelegen aan de [adres] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het kalenderjaar 2022 is vastgesteld op € 674.000 (de beschikking).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2024.
Namens belanghebbende zijn verschenen [naam 1] en [naam 2]. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 3] en [naam 4].

Overwegingen

1. In geschil is de vraag of er in de bezwaarfase een hoorzitting heeft plaatsgevonden. Belanghebbende stelt van niet, de heffingsambtenaar stelt van wel.
2. Belanghebbende heeft ter ondersteuning van zijn standpunt mailverkeer met de heffingsambtenaar overgelegd. Hieruit valt echter niet eenduidig op te maken dat de hoorzitting niet doorgegaan is. De heffingsambtenaar heeft ook geen stukken overgelegd die aantonen dat er wél een hoorzitting is geweest. Ook heeft de heffingsambtenaar niet kunnen aantonen dat er een verslag van de hoorzitting is opgemaakt of wat er tijdens de hoorzitting zou zijn gezegd. Gelet op het voorgaande en de omstandigheid dat het op de weg van de heffingsambtenaar ligt om hoorzittingen op zorgvuldige wijze te laten plaatsvinden en daar een goede administratie van bij te houden, gaat de rechtbank er van uit dat er geen hoorzitting heeft plaatsgevonden.
3. Gelet hierop is het beroep gegrond en verwijst de rechtbank de zaak terug naar de gemeente Pijnacker-Nootdorp om belanghebbende alsnog te horen.
4. Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat, behoudens bijzondere omstandigheden, een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als redelijk wordt beschouwd. De termijn hiervoor vangt aan op het moment waarop de heffingsambtenaar het bezwaarschrift ontvangt. De rechtbank gaat uit van de ontvangstdatum 1 juli 2022. De rechtbank doet op 6 juni 2024 uitspraak. De redelijke termijn is niet overschreden. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding voor immateriële schade daarom af.
5. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt het gewicht in deze zaak vast op 0,5 (licht), gelet op het feit dat het geschil zich enkel beperkt tot het antwoord op de vraag of de hoorplicht is geschonden. [1] De rechtbank stelt de te vergoeden kosten op grond van het Besluit proceskostenvergoeding bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1030 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 310 (tarief 2024), 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 (tarief 2024) en een wegingsfactor 0,5).
Beslissing
De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt de uitspraak op bezwaar;
 verwijst de zaak terug naar de gemeente Pijnacker-Nootdorp;
 veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1030;
 draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 50 aan belanghebbende te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van J.C.W. Wahls, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Gerechtshof Den Haag 11 november 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2131.