ECLI:NL:RBDHA:2024:911

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
SGR 21/5187
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake aanvraag bijstandsuitkering door eiser met WW-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die een bijstandsuitkering aanvroeg, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiser had op 23 januari 2021 een aanvraag voor bijstandsuitkering ingediend, maar deze werd op 3 maart 2021 afgewezen omdat hij onvoldoende inlichtingen had verstrekt. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiser beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Tijdens de zitting op 20 november 2023 is eiser niet verschenen, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in de periode van 23 januari 2021 tot en met 3 maart 2021 een WW-uitkering en een toeslag ontving, wat betekent dat hij geen recht had op bijstand. De rechtbank oordeelde dat eiser geen procesbelang had bij het beroep, omdat hij met het beroep niet kon bereiken wat hij wilde, namelijk het verkrijgen van een bijstandsuitkering.

Daarom heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiser heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5187

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: M.J. Logan).

Inleiding

Bij besluit van 3 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een bijstandsuitkering afgewezen.
Bij besluit van 6 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft op 20 november 2023 plaatsgevonden. Eiser is, zonder afmelding, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiser heeft op 23 januari 2021 een bijstandsuitkering aangevraagd. Per brief van 25 januari 2021 heeft verweerder eiser verzocht om uiterlijk 8 februari 2021 aanvullende gegevens te overleggen.
1.2.
Bij primair besluit heeft verweerder de bijstandsaanvraag van eiser afgewezen, omdat eiser onvoldoende inlichtingen heeft gegeven over zijn situatie.
1.3.
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiser niet aan de inlichtingenplicht heeft voldaan. Eiser heeft onder meer niet de gevraagde bankafschriften overgelegd. Doordat eiser niet de gevraagde gegevens heeft overgelegd, kan verweerder niet het recht op bijstand vaststellen.
2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Kort gezegd vindt hij dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Hij heeft de gevraagde informatie twee keer ingeleverd bij verweerder. Daarbij komt dat verweerder volgens eiser meermaals heeft gezegd dat eiser recht heeft op bijstand. Tot slot stelt eiser dat sprake is van misleiding, discriminatie en racisme.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het beroep.
Procesbelang
3.1.
De rechtbank moet eerst beoordelen of eiser belang heeft bij het beroep. Alleen als eiser belang heeft bij het beroep, kan de rechtbank het bestreden besluit inhoudelijk beoordelen.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser geen procesbelang heeft bij het beroep. Hierna legt de rechtbank dit oordeel uit.
3.2.1.
Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat uit het systeem (Suwinet) blijkt dat eiser in de periode waar het beroep over gaat, 23 januari 2021 tot en met 3 maart 2021, een WW-uitkering ingevolge de Werkloosheidswet en toeslag ingevolge de Toeslagenwet ontving. Deze WW-uitkering en toeslag heeft eiser van 1 februari 2021 tot en met 31 januari 2023 ontvangen. Hierdoor heeft eiser geen procesbelang bij het beroep.
3.2.2.
De rechtbank is het met verweerder eens. In de wet staat namelijk dat als iemand een andere uitkering heeft, hij geen bijstand kan krijgen. Die andere uitkering wordt een voorliggende voorziening genoemd. Eiser had een WW-uitkering en een toeslag. Dit zijn voorliggende voorzieningen. Hij had daarom geen recht op bijstand. Eiser kan met het beroep dus niet bereiken wat hij had willen bereiken, namelijk het krijgen van een bijstandsuitkering. Daarom heeft hij geen belang bij het beroep.
3.3.
Omdat eiser geen procesbelang heeft bij het beroep, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. De rechtbank komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
4. Het beroep is niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. L.Z. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.