ECLI:NL:RBDHA:2024:9106

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
C-09-665650-KG ZA 24/413
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot aansluiting en transport door netbeheerder in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juni 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen VAN RHIJN BOUW B.V. (VRB) en LIANDER N.V. (Liander). VRB, een aannemersbedrijf, heeft Liander aangesproken op haar verplichting om 51 elektriciteitsaansluitingen te realiseren voor een nieuwbouwproject. VRB had op 13 oktober 2023 een aanvraag ingediend bij Liander, maar de aansluitingen waren nog niet gerealiseerd. VRB vorderde dat Liander de aansluitingen uiterlijk in week 41 van 2024 zou opleveren, met een dwangsom bij niet-nakoming. Liander betwistte de spoedeisendheid van de vordering en stelde dat zij niet in staat was om de aansluitingen binnen de gevraagde termijn te realiseren vanwege noodzakelijke werkzaamheden en afhankelijkheid van andere netbeheerders.

De voorzieningenrechter oordeelde dat VRB voldoende spoedeisend belang had bij haar vordering, omdat zij de woningen tijdig moest opleveren aan haar kopers. De rechter verwierp het verweer van Liander dat VRB geen antwoord had gegeven op de vraag of de aansluitingen 'combi of solo' moesten worden gerealiseerd. De voorzieningenrechter oordeelde dat Liander als netbeheerder verplicht is om de aansluitingen binnen een redelijke termijn te realiseren. Hoewel de rechter de vordering van VRB om de aansluitingen in week 41 van 2024 te realiseren afwees, werd Liander wel veroordeeld om de aansluitingen uiterlijk op 15 februari 2025 te realiseren. Tevens werd een dwangsom opgelegd voor het geval Liander niet aan deze verplichting voldoet. De proceskosten werden gecompenseerd, aangezien beide partijen deels in het ongelijk waren gesteld.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/665650 / KG ZA 24/413
Vonnis in kort geding van 13 juni 2024
in de zaak van
VAN RHIJN BOUW B.V.te Katwijk,
eiseres,
advocaat mr. D.G. Lasschuit te Leiden,
tegen:
LIANDER N.V.te Arnhem,
gedaagde,
advocaten mr. R.W. de Vlam en mr. A. Mahmoud, beiden te Amsterdam.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘VRB’ en ‘Liander’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 7 mei 2024, met de daarbij en nadien overgelegde producties 1 tot en met 19;
- de door VRB overgelegde producties 20 en 21;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 11.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 16 mei 2024. Ter zitting hebben de advocaten van beide partijen pleitnotities overgelegd.
1.3.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter meegedeeld dat de behandeling van de zaak pro forma wordt aangehouden tot 25 mei 2024 om partijen in de gelegenheid te stellen met elkaar te overleggen en te bezien of zij hun geschil in onderling overleg kunnen beëindigen.
1.4.
Op 24 mei 2024 heeft de advocaat van VRB schriftelijk aan de voorzieningenrechter meegedeeld dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt en dat VRB vraagt om vonnis te wijzen.
1.5.
De datum voor het wijzen van vonnis is vervolgens bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
VRB is een aannemersbedrijf dat zich bezig houdt met de algemene burgerlijke en utiliteitsbouw.
2.2.
Liander is een regionale netbeheerder in de zin van de Elektriciteitswet 1998 (Ew) en zij houdt zich onder meer bezig met het beheer en de exploitatie van elektriciteitsnetten in grote delen van Zuid-Holland.
2.3.
Op 13 oktober 2023 heeft VRB bij Liander een aanvraag ingediend voor 51 nieuwe 3 x 25 A elektriciteitsaansluitingen voor 51 door VRB gebouwde woningen binnen het nieuwbouwproject [X] te [plaats] , hierna ook ‘het project’.
2.4.
In een e-mailbericht van eveneens 13 oktober 2023 heeft Structin, een onderneming die de aanleg van kabels en leidingen voor gas, water en elektra in Zuid-Holland coördineert, de door VRB ingediende aanvraag bevestigd. Hierbij heeft Structin meegedeeld dat Structin en de netbeheerders uitgaan van aanleg in één arbeidsgang en oplevering in de bouwrijpfase en dat het project bij haar ‘zacht’ (voorlopig) in de planning staat met wensweek 26 van 2024. In reactie hierop heeft VRB in een e-mailbericht van 16 oktober 2023 aan Structin meegedeeld:
2.5.
Structin heeft in een e-mailbericht van 18 januari 2024 aan VRB meegedeeld dat de eerst mogelijke wensweek voor het realiseren van de aansluitingen ten behoeve van VRB week 41 van 2024 is, dat het project ‘zacht’ staat ingepland voor die week en dat het project pas ‘hard’ kan worden ingepland wanneer het dossier compleet is. Daarbij heeft Structin VRB verzocht om de daarvoor benodigde stukken aan te leveren. VRB heeft de gevraagde stukken op 2 februari 2024 aangeleverd.
2.6.
Op 5 maart 2024 heeft een zogenoemd ‘nutsoverleg’ plaatsgevonden tussen Structin en VRB. In de notulen die Structin van dit overleg heeft gemaakt is onder meer vermeld:
“Start Nuts = 41 week 2024 > het project staat nu zacht in de planning.”en
“Trafo benodigd voor dit plan > aansluiten op bestaande trafo MSR […] .
Trafo dient verzwaart te worden.”
Als bijlage bij de notulen heeft Structin het ‘Kaderdocument voor Aanleg ‘Netwerken’ (VANN)’, hierna ‘het VANN-document’, aan VRB toegestuurd, met het verzoek om dit ondertekend retour te sturen, zodat het project definitief kan worden ingepland.
2.7.
In een e-mailbericht van 7 maart 2024 heeft VRB aan Structin gevraagd waarom het VANN-document door VRB ondertekend moet worden. Diezelfde dag heeft Structin in een e-mailbericht aan VRB meegedeeld dat VRB zich door ondertekening conformeert aan de algemene voorwaarden van de verschillende nutspartijen en de algemene afspraken die in het document zijn opgenomen.
2.8.
Op 8 maart 2024 heeft VRB een e-mailbericht aan Structin gestuurd, met daarin een reactie op de door Structin opgestelde notulen. Daarbij heeft VRB een voorstel gedaan voor een aantal aanvullingen op de notulen, waarbij zij onder meer heeft vermeld:
“Planning graag hard maken, week 41-2024 is voor ons akkoord (dit is 4 weken later dan de opgegeven week).”en met betrekking tot het VANN-document
“Document ligt bij onze jurist ter beoordeling. Hij zal hier een reactie op geven.”.
2.9.
Eveneens op 8 maart 2024 heeft de advocaat van VRB een e-mailbericht aan Structin gestuurd, waarin namens VRB wordt meegedeeld dat ondertekening van het VANN-document zou betekenen dat VRB zich conformeert aan termijnen die afwijken van en in strijd zijn met de Elektriciteitswet 1998 en het daaraan gekoppelde Besluit van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) van 8 juni 2023 (hierna ‘Netcode Elektriciteit’) en dat VRB om die reden niet bereid is het document te ondertekenen. Daarbij heeft de advocaat van VRB meegedeeld dat VRB Liander aan de wettelijke termijnen en de aangegeven voorkeursplanning houdt.
2.10.
In een op 25 maart 2024 aan de advocaat van VRB verzonden e-mailbericht heeft Liander toegelicht waarom ondertekening van het VANN-document nodig is en meegedeeld dat VRB met de door haar gekozen wensweek voor de oplevering afstand heeft gedaan van haar recht om een aansluiting te krijgen binnen achttien weken. Daarbij is vermeld dat Liander uit gaat van een gecombineerde aansluiting door de verschillende netbeheerders (Liander, Dunea en telecompartijen), maar dat VRB ook aan Liander kan laten weten dat zij ervoor kiest om te worden aangesloten op het elektriciteitsnetwerk van Liander zonder samenwerking met de andere netbeheerders.
2.11.
De advocaat van VRB heeft in een e-mailbericht van 27 maart 2024 aan Liander toegelicht waarom VRB niet tot ondertekening van het VANN-document over gaat en daarbij meegedeeld:
De advocaat van VRB heeft dit bericht op 27 maart 2024 doorgestuurd aan Structin. Op dezelfde dag heeft Structin aan de advocaat van VRB meegedeeld dat zolang er geen overeenstemming is over de termijn van oplevering, het project niet hard wordt ingepland en niet door de nutspartijen in voorbereiding wordt genomen.
2.12.
In een e-mailbericht van 2 april 2024 heeft Liander (samengevat) aan de advocaat van VRB meegedeeld dat zonder ondertekening van het VANN-document door VRB niet ‘in combi’ zal worden aangelegd en dat als VRB niet tot ondertekening over gaat, Liander de aanvragen als ‘solo’ zal beschouwen en als zodanig zal uitvoeren. Daarbij heeft Liander vermeld:
2.13.
De advocaat van VRB heeft in een e-mailbericht van 2 april 2024 voor zover hier van belang aan Liander meegedeeld:
2.14.
Liander heeft op 5 april 2024 een e-mailbericht gestuurd aan de advocaat van VRB, waarin onder meer is vermeld:
2.15.
In een e-mailbericht van eveneens 5 april 2024 heeft de advocaat van VRB voor zover hier van belang aan Liander meegedeeld:
en
2.16.
Liander heeft in een e-mailbericht van 8 april 2024 aan de advocaat van VRB meegedeeld dat het van belang is om vast te stellen of VRB ‘solo of combi’ wil. In reactie hierop heeft de advocaat van VRB voor zover hier van belang aan Liander meegedeeld:

3.Het geschil

3.1.
VRB vordert – zakelijk weergegeven – Liander te veroordelen om de door VRB aangevraagde aansluitingen uiterlijk in week 41 van 2024 op te leveren en zo nodig het daarvoor benodigde transport op het elektriciteitsnetwerk te realiseren, tegen betaling door VRB van de daaraan verbonden kosten, een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van Liander in de proceskosten.
3.2.
Aan deze vordering legt VRB – samengevat – het volgende grondslag. Op grond van het bepaalde in artikel 23 lid 4 Ew en artikel 8.11 van de Netcode Elektriciteit is Liander als netbeheerder verplicht om de door VRB aangevraagde aansluitingen binnen een redelijke termijn te realiseren. Deze redelijke termijn bedraagt in beginsel achttien weken en kan, wanneer er sprake is van congestie, maximaal tweeënvijftig weken bedragen. Nu Liander geen congestierapport heeft opgesteld, doet zich in dit geval de situatie van congestie niet voor. Dit betekent dat Liander de aansluitingen binnen achttien weken na 13 oktober 2024 had moeten realiseren, zij het dat VRB haar daarvoor tot week 41 van 2024 de tijd heeft gegeven. Bovendien zouden de aansluitingen zelfs in het geval dat er wel sprake zou zijn van congestie in week 41 gereed moeten zijn. VRB is op straffe van contractuele boetes (die zich vertalen in ‘kortingen’ voor de kopers van de woningen) gehouden de 51 woningen tijdig op te leveren aan haar kopers en zij heeft in verband met haar eigen planning behoefte aan duidelijkheid over het moment waarop de aansluitingen gereed zijn. Daarom heeft zij er een spoedeisend belang bij dat Liander wordt verplicht om de aansluitingen tijdig te realiseren.
3.3.
De conclusie van Liander strekt tot afwijzing van de vorderingen. Haar verweer zal hierna, voor zover nodig, worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

Spoedeisend belang?
4.1.
Liander heeft allereerst het spoedeisend belang van VRB betwist. Dit verweer wordt verworpen. VRB heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat het noodzakelijk is dat Liander de aangevraagde aansluitingen tijdig oplevert, zodat VRB kan voldoen aan haar verplichtingen ten opzichte van de kopers van de 51 woningen, onder meer bestaande uit het opleveren van die woningen eind 2024/begin 2025. Daarmee heeft zij haar spoedeisend belang voldoende onderbouwd.
Opdracht beëindigd/schuldeisersverzuim?
4.2.
Verder heeft Liander aangevoerd dat VRB geen antwoord heeft gegeven op de vraag of de aansluitingen ‘combi of solo’ moeten worden gerealiseerd en dat VRB heeft geweigerd om het VANN-document te ondertekenen, zodat sprake is van een ‘onderbreking’ als bedoeld in de door Liander gehanteerde algemene voorwaarden, althans van schuldeisersverzuim. Volgens Liander is zij daarom gerechtigd om de opdracht als beëindigd te beschouwen.
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit verweer evenmin slaagt. Hoewel aan Liander moet worden toegegeven dat VRB, ondanks herhaalde verzoeken van de zijde van Liander, nog altijd geen antwoord lijkt te hebben gegeven op de vraag van Liander of de aansluitingen ‘combi of solo’ moeten worden gerealiseerd, acht de voorzieningenrechter het uitblijven van een reactie van VRB op dit punt niet genoeg om in het kader van deze kortgedingprocedure een ‘onderbreking’ die door toedoen van VRB is ontstaan of schuldeisersverzuim aan te kunnen nemen. Datzelfde geldt voor de weigering van VRB om het VANN-document te ondertekenen. VRB heeft immers voldoende toegelicht dat zij haar twijfels heeft over dit document en dat zij de rechtmatigheid daarvan daarom eerst wil laten toetsen door de ACM. Daar komt nog bij dat Liander tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht dat zij zelf ook niet de voorkeur geeft aan een scenario waarin zij op grond van haar algemene voorwaarden de opdracht als beëindigd beschouwt en VRB een nieuw aansluitingsverzoek moet doen.
Verplichting tot aansluiting?
4.4.
Volgens VRB is Liander verplicht om de aangevraagde aansluitingen binnen een redelijke termijn op te leveren. Zelfs wanneer uit zou moeten worden gegaan van de situatie van congestie, wat VRB betwist, en er een redelijke termijn van tweeënvijftig weken in acht moet worden genomen, is Liander, rekenend vanaf de datum waarop VRB de aansluitingen heeft aangevraagd, verplicht om de aansluitingen uiterlijk in week 41 van 2024 op te leveren, aldus VRB.
4.5.
Liander heeft echter
primairaangevoerd dat zij niet kan worden verplicht het elektriciteitsnet binnen een bepaalde termijn uit te breiden of congestie op te lossen. Daarbij heeft Liander benadrukt dat zij niet in staat is om de aansluitingen in week 41 van 2024 op te leveren, omdat zij voor de beschikbaarheid van transportcapaciteit afhankelijk is van de termijn waarbinnen het noodzakelijk transformatorstation (trafo) kan worden geplaatst en van de termijn waarop een nieuw ‘LS-net’ kan worden aangelegd. Volgens Liander kunnen de trafoverzwaring, de aanleg van het ‘LS-net’ en de oplevering van de aansluiting worden afgerond in het eerste of het tweede kwartaal van 2025 en heeft VRB vanwege het ontbreken van voldoende transportcapaciteit tot die tijd geen belang bij aansluitingen. Daar komt nog bij dat het opleveren van een aansluiting zonder transportcapaciteit in strijd is met de geldende veiligheidsnormen, aldus Liander.
Subsidiairheeft Liander zich op het standpunt gesteld dat haar een beroep op overmacht toe komt. Doordat VRB geen antwoord heeft gegeven op de vraag of de aansluitingen ‘combi of solo’ moeten worden opgeleverd en doordat de door VRB op 2 februari 2024 verstrekte gegevens fouten blijken te bevatten, is sprake van vertragende omstandigheden die buiten de invloedssfeer van Liander vallen.
4.6.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat Liander als netbeheerder gelet op het bepaalde in artikel 16 Ew de verplichting heeft om een derde die daarom verzoekt te voorzien van een aansluiting op het door Liander beheerde elektriciteitsnet (artikel 23 Ew) en om ten behoeve van die derde het transport van elektriciteit uit te voeren (artikel 24 Ew).
4.7.
Bij de beoordeling neemt de voorzieningenrechter tot uitgangspunt dat Liander niet kan worden veroordeeld tot het realiseren van aansluitingen binnen een termijn die zij onmogelijk kan nakomen of waarvan de nakoming met inachtneming van de omstandigheden van het geval niet van haar kan worden gevergd.
4.8.
In aanmerking genomen de door Liander naar voren gebrachte omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat in redelijkheid niet van Liander kan worden gevergd dat zij de aansluitingen voor het project in week 41 van 2024 realiseert, zoals VRB heeft gevorderd. Liander heeft immers voldoende onderbouwd dat zij tijd nodig heeft om de trafoverzwaring uit te voeren en om een nieuw LS-net aan te leggen, dat VRB eerst duidelijkheid moet geven met betrekking tot de gewenste aansluiting (‘combi of solo’) en dat de door VRB aangeleverde en foutief gebleken gegevens gecorrigeerd moeten worden voordat de aansluitingen gerealiseerd kunnen worden. Daarbij heeft Liander toegelicht dat zij, mocht VRB kiezen voor een combi-aansluiting, afhankelijk is van de planning van andere netbeheerders en infrabeheerders (water en telecom). De vordering strekkende tot oplevering van de aansluitingen in week 41 van 2024 wordt daarom afgewezen.
4.9.
Wel ziet de voorzieningenrechter aanleiding om Liander te veroordelen om de door VRB aangevraagde aansluitingen binnen een redelijke termijn te realiseren. De voorzieningenrechter weegt daarbij mee dat VRB al op 13 oktober 2023, ruim een jaar voor de datum waarop zij de aansluitingen nodig heeft in verband met de oplevering van het project en daarmee tijdig, een aanvraag bij Liander heeft ingediend om de elektriciteitsaansluitingen voor het project te realiseren, terwijl Liander de wettelijke verplichting heeft om die aansluitingen binnen een zo snel als redelijkerwijs mogelijke termijn te realiseren en het daarvoor benodigde transport te verzorgen. Anders dan Liander heeft aangevoerd is daarbij van discriminatie ten opzichte van andere afnemers ten opzichte van wie Liander een aansluit- en transportverplichting heeft geen sprake. Gelet op het tijdverloop tussen de aanvraag van de aansluitingen door VRB en de uiteindelijke oplevering daarvan, moet Liander immers in staat worden geacht om de werkzaamheden ten behoeve van VRB zodanig in te plannen dat dit geen (noemenswaardige) consequenties heeft voor haar verplichtingen ten opzichte van derden.
4.10.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat Liander de aansluitingen in redelijkheid uiterlijk op 15 februari 2025 moet kunnen realiseren. Liander heeft betoogd dat zij de werkzaamheden pas in het eerste kwartaal en mogelijk in het tweede kwartaal van 2024 kan uitvoeren, maar zij heeft tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat voor de uitbreiding van de trafo geen vergunning van de gemeente vereist is en zij heeft erkend dat de verzwaring van de trafo snel kan worden uitgevoerd. Hoewel Liander voldoende heeft onderbouwd dat de trafo besteld moet worden, dat de werkzaamheden moeten worden ingepland en dat er daarbij rekening mee moet worden gehouden dat er geschoolde monteurs nodig zijn, valt niet in te zien dat hiermee een termijn van langer dan enkele weken gemoeid zou zijn. Liander heeft daarnaast niet onderbouwd dat de aanleg van een LS-net pas in 2025 kan worden afgerond. Bij die stand van zaken is de voorzieningenrechter van oordeel dat Liander in staat moet zijn om de werkzaamheden ten behoeve van VRB uiterlijk op 15 februari 2025 gerealiseerd te hebben. Weliswaar betekent dit dat de aansluitingen later worden gerealiseerd dan VRB heeft gevorderd, met als gevolg dat de woningen binnen het project mogelijk later kunnen worden opgeleverd dan aanvankelijk was gepland, maar in de gegeven omstandigheden en rekening houdend met de mogelijkheden van Liander acht de voorzieningenrechter die eventuele vertraging niet onredelijk. Daarbij neemt de voorzieningenrechter mede in aanmerking dat VRB tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht dat de oplevering van de woning nu gepland is in december 2024, maar dat de oplevering afhankelijk van de beschikbare werkbare dagen mogelijk pas begin 2025 zal kunnen plaatsvinden.
4.11.
Het voorgaande betekent dat de vordering van VRB op de hierna vermelde wijze wordt toegewezen.
4.12.
Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is aangewezen. De op te leggen dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd op de in de beslissing vermelde bedragen.
4.13.
Nu beide partijen voor een deel in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt Liander om de door VRB aangevraagde aansluitingen voor het Project [X] te [plaats] uiterlijk op 15 februari 2025 te realiseren en zo nodig het daarvoor benodigde transport op het elektriciteitsnet te realiseren;
5.2.
bepaalt dat Liander een dwangsom verbeurt van € 2.000,-- voor iedere dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat zij nalaat aan de hiervoor vermelde veroordeling te voldoen, tot een maximum van € 100.000,--;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
bepaalt dat elke partij haar eigen proceskosten draagt;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. van de Laarschot en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2024.
mvt