In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 juni 2024, met zaaknummer SGR 23/4587, is het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Eiser had een beroepschrift ingediend tegen de verplichting om een bedrag van € 1.507,14 te betalen, vastgesteld door het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand. Het beroepschrift was gedateerd op 11 juli 2023, de laatste dag van de termijn, maar werd na sluitingstijd in de brievenbus van de rechtbank gedeponeerd. De griffie heeft het beroepschrift op 12 juli 2023 als ontvangen gestempeld, waardoor de rechtbank oordeelde dat het beroep niet tijdig was ingediend. Eiser had niet kunnen aantonen dat het beroepschrift daadwerkelijk op 11 juli 2023 was gedeponeerd. De rechtbank benadrukte dat het bewijsrisico bij eiser ligt en dat hij beter gebruik had kunnen maken van de digitale indieningsmogelijkheden die direct een ontvangstbevestiging geven. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding rechtvaardigden. Eiser krijgt geen vergoeding van het griffierecht of proceskosten.