ECLI:NL:RBDHA:2024:9105

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
23_4587
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens te late indiening van het beroepschrift

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 juni 2024, met zaaknummer SGR 23/4587, is het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Eiser had een beroepschrift ingediend tegen de verplichting om een bedrag van € 1.507,14 te betalen, vastgesteld door het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand. Het beroepschrift was gedateerd op 11 juli 2023, de laatste dag van de termijn, maar werd na sluitingstijd in de brievenbus van de rechtbank gedeponeerd. De griffie heeft het beroepschrift op 12 juli 2023 als ontvangen gestempeld, waardoor de rechtbank oordeelde dat het beroep niet tijdig was ingediend. Eiser had niet kunnen aantonen dat het beroepschrift daadwerkelijk op 11 juli 2023 was gedeponeerd. De rechtbank benadrukte dat het bewijsrisico bij eiser ligt en dat hij beter gebruik had kunnen maken van de digitale indieningsmogelijkheden die direct een ontvangstbevestiging geven. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding rechtvaardigden. Eiser krijgt geen vergoeding van het griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/4587

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, verweerder

(gemachtigde: [naam] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de door verweerder vastgestelde verplichting van eiser om een bedrag van € 1.507,14 te betalen.
1.1.
Bij besluit van 9 januari 2023 heeft verweerder de verplichting tot betaling vastgesteld en daarvoor een termijn van 30 dagen gegeven. Met het bestreden besluit van
30 mei 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 2 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Het beroep van eiser is gericht tegen de weigering van verweerder om een bedrag van € 1.507,14 te verrekenen met vergoedingen voor twee eerdere toevoegingen. Volgens verweerder staat de verjaring van de eerdere toevoegingen daaraan in de weg.
2.1.
Het beroepschrift van eiser is gedateerd op 11 juli 2023. Dat is de laatste dag van de beroepstermijn. Eiser heeft het beroepschrift niet per post verzonden, maar na sluitingstijd van het gerechtsgebouw in de brievenbus gedeponeerd.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser vindt dat verweerder de gevraagde verrekening met verjaarde vorderingen ten onrechte heeft afgewezen. Hij wijst erop dat verjaring van een vordering niet in de weg staat aan verrekening. Het beroepschrift is tijdig ingediend, omdat dit op de laatste dag van de termijn in de brievenbus van het gerechtsgebouw is gedeponeerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Het bestreden besluit is verzonden op 30 mei 2023. De laatste dag van de beroepstermijn is gelet daarop 11 juli 2023. Het beroepschrift heeft als dagtekening
11 juli 2023. De griffie heeft 12 juli 2023 als ontvangstdatum op het stuk gestempeld.
4.1.
De rechtbank gaat uit van de door de griffie op het beroepschrift gestempelde ontvangstdatum van 12 juli 2023. Het beroepschrift is daarom niet tijdig ingediend. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het beroepschrift daadwerkelijk op 11 juli 2023 in de brievenbus van het gerechtsgebouw is gedeponeerd. Een beroepschrift dat op 12 juli 2023 in de brievenbus wordt aangetroffen kan immers ook in de nacht of vroege ochtend van 12 juli 2023 in de brievenbus zijn gedeponeerd. Het is voor risico van eiser dat hij geen bewijs levert van tijdige indiening van zijn beroepschrift. Dit bewijsrisico kan eiser overigens voorkomen, door een beroepschrift langs een daarvoor gebruikelijke weg in te dienen. Zo kan eiser na sluitingstijd van de rechtbank een beroepschrift langs digitale weg indienen, waarbij direct een ontvangstbevestiging volgt. Dat, naar eiser stelt, andere instanties een volgens de door eiser gebruikte methode ingediend beroepschrift wel als tijdig beschouwen geeft de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
4.2.
Er is geen grond om verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding aan te nemen. Op zitting heeft eiser toegelicht dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om het beroepschrift op de door hem gekozen wijze in te dienen. Eiser heeft het beroepschrift welbewust na sluitingstijd in de brievenbus van het gerechtsgebouw gedeponeerd, om duidelijkheid te krijgen over de vraag of de rechtbank het beroepschrift dan als tijdig ingediend zou aanmerken.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep van eiser moet niet-ontvankelijk worden verklaard. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van het griffierecht. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.H. van den Ende, rechter, in aanwezigheid van
mr.E.C.J. Korbee, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
13 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.