ECLI:NL:RBDHA:2024:9101

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
22/4094
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een schuldenoverzicht en de hoogte van het aflossingsbedrag in het kader van de bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die sinds 2003 een bijstandsuitkering ontvangt, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres ontving op 1 januari 2022 een schuldenoverzicht van verweerder, waarin werd vermeld dat zij maandelijks een bedrag van € 54,59 moest aflossen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard. Hierop heeft zij beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het schuldenoverzicht van 1 januari 2022 een mededeling van informatieve aard is en geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) betreft. De rechtbank heeft zich gericht op de hoogte van het aflossingsbedrag, dat volgens eiseres onevenredige gevolgen voor haar heeft. De rechtbank oordeelt dat het aflossingsbedrag van € 54,59 in overeenstemming is met de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet (Wvbvv) en dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat dit bedrag tot een onredelijke situatie leidt.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het maandelijkse aflossingsbedrag van € 54,59 gehandhaafd blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/4094

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. de Boorder),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij brief van 1 januari 2022 heeft verweerder aan eiseres een schuldenoverzicht gestuurd met de mededeling dat eiseres vanaf 1 januari 2022 maandelijks een bedrag van € 54,59 moet aflossen.
Bij besluit van 27 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2024. Eiseres en haar gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres ontvangt sinds 2003 een bijstandsuitkering op grond van de Pw.
Bij brief van 1 januari 2022 heeft verweerder aan eiseres bekend gemaakt dat zij meerdere schulden heeft bij de gemeente. Het totale bedrag aan schulden bedroeg op 1 januari 2022
€ 17.710,96. Op één van deze schulden moet eiseres vanaf 1 januari 2022 € 54,59 per maand aflossen. Voor de schulden waar zij niet op aflost krijgt ze uitstel van betaling.
1.2
Bij brief van 5 januari 2022 heeft verweerder toegelicht dat eiseres vanaf
1 januari 2022 iedere maand 5% van haar bijstandsuitkering moet terugbetalen als gevolg van de nieuwe wet over de beslagvrije voet, de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet (Wvbvv).
2. Met het bestreden besluit van 27 juni 2022 is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het schuldenoverzicht van
1 januari 2022 een mededeling van informatieve aard is waartegen geen beroep kan worden ingesteld.
3. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat verweerder niet is ingegaan op de argumenten die in bezwaar naar voren zijn gebracht, waaronder de schuldensituatie van eiseres en de langdurige impact die dit op haar heeft. Ook dient volgens eiseres het kwijtscheldingsverweer meegewogen te worden.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
De rechtbank gaat alleen in op de beroepsgronden voor zover deze zijn gericht tegen de hoogte van het aflossingsbedrag. Dit is vatbaar voor bezwaar, omdat de vaststelling van het aflossingsbedrag kwalificeert als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het is namelijk een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Derhalve staat op grond van artikel 8:1, in samenhang gelezen met artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bezwaar en beroep open. Dat geldt niet voor het overzicht van de schulden.
4.2.
Het beroep van eiseres ziet op de onevenredige gevolgen die de door verweerder vastgestelde aflossingscapaciteit en het daaruit volgende aflossingsbedrag voor haar zullen hebben. Eiseres heeft in bezwaar aangevoerd dat zij al jaren in een ernstige schuldensituatie verkeert en ver onder de armoedegrens leeft. Zij ziet de situatie als uitzichtloos en verzoekt verweerder daarom om van verdere invordering af te zien.
4.3.
Op 1 januari 2021 is de Wvbvv in werking getreden. Met deze wet is de beslagvrije voet voor schuldenaren met een inkomen op of onder bijstandsniveau verhoogd van 90% naar 95% van het netto-inkomen inclusief vakantietoeslag.
4.4.
Voor zover het beroep is gericht tegen de vaststelling van het aflossingsbedrag op € 54,59 per maand is de rechtbank van oordeel dat verweerder dit heeft vastgesteld in overeenstemming met de regels die daarvoor gelden. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat de uitkomst van het voor haar vastgestelde aflossingsbedrag tot een onredelijke situatie leidt. Er is daarom geen reden om af te wijken van de regels van de Wvbvv. De rechtbank begrijpt dat eiseres in wezen verzoekt om kwijtschelding van het thans resterende bedrag van de terugvordering. Uit de stukken blijkt dat verweerder op eerdere verzoeken tot kwijtschelding reeds heeft beslist. Over de afwijzing van deze verzoeken kan in deze procedure niet worden geoordeeld. Ter zitting is overigens van de kant van verweerder verklaard dat eiseres opnieuw een verzoek om gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van haar schuld kan indienen. Daarover zal dan door verweerder opnieuw een besluit worden genomen, zo nodig met inachtneming van nieuwe feiten of omstandigheden.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het maandelijkse aflossingsbedrag
€ 54,59 blijft. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van
mr.F. Leichel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.