In deze zaak heeft eiseres, woonachtig in [woonplaats], bezwaar gemaakt tegen een beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres heeft op 21 juni 2022 verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op haar bezwaar. Verweerder heeft op 1 juli 2022 medegedeeld geen dwangsom verschuldigd te zijn, omdat er op 27 juni 2022 alsnog een beslissing op bezwaar is genomen. Het bestreden besluit van 15 september 2022 verklaarde het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond.
Eiseres heeft beroep ingesteld en aangevoerd dat er wel dwangsommen verschuldigd zijn, omdat het besluit van 27 juni 2022 volgens haar geen inhoudelijk oordeel bevatte. De rechtbank heeft op 14 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij eiseres en de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. De rechtbank heeft overwogen dat, ingevolge artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht, een bestuursorgaan een dwangsom verbeurt indien een beschikking niet tijdig wordt gegeven. De rechtbank concludeert dat verweerder binnen de hersteltermijn van twee weken een inhoudelijke beslissing heeft genomen op het bezwaarschrift van eiseres, waardoor er geen dwangsom verschuldigd is.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat het bezwaar van eiseres terecht kennelijk ongegrond is verklaard. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug en ontvangt geen vergoeding voor haar proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, en is openbaar uitgesproken op 25 april 2022.