ECLI:NL:RBDHA:2024:9100

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
22/6988
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen beslissing op bezwaar inzake dwangsom in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft eiseres, woonachtig in [woonplaats], bezwaar gemaakt tegen een beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres heeft op 21 juni 2022 verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op haar bezwaar. Verweerder heeft op 1 juli 2022 medegedeeld geen dwangsom verschuldigd te zijn, omdat er op 27 juni 2022 alsnog een beslissing op bezwaar is genomen. Het bestreden besluit van 15 september 2022 verklaarde het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond.

Eiseres heeft beroep ingesteld en aangevoerd dat er wel dwangsommen verschuldigd zijn, omdat het besluit van 27 juni 2022 volgens haar geen inhoudelijk oordeel bevatte. De rechtbank heeft op 14 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij eiseres en de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. De rechtbank heeft overwogen dat, ingevolge artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht, een bestuursorgaan een dwangsom verbeurt indien een beschikking niet tijdig wordt gegeven. De rechtbank concludeert dat verweerder binnen de hersteltermijn van twee weken een inhoudelijke beslissing heeft genomen op het bezwaarschrift van eiseres, waardoor er geen dwangsom verschuldigd is.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat het bezwaar van eiseres terecht kennelijk ongegrond is verklaard. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug en ontvangt geen vergoeding voor haar proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, en is openbaar uitgesproken op 25 april 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/6988

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. de Boorder),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Eiseres heeft verweerder op 21 juni 2022 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op bezwaar.
Bij brief van 1 juli 2022 is de ingebrekestelling afgewezen.
Bij besluit van 15 september 2022 (het bestreden besluit) is het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2024. Eiseres, gemachtigde van eiseres en gemachtigde van verweerder waren hierbij aanwezig.

Overwegingen

1. Op 1 januari 2022 heeft eiseres een brief ontvangen van verweerder waarin aan haar is medegedeeld dat het maandelijkse aflossingsbedrag met ingang van 1 januari 2022 wordt vastgesteld op € 54,59 per maand. Ook bevat de brief een bijlage met daarin een overzicht van haar openstaande schulden bij verweerder.
1.1.
Op 14 januari 2022 heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend gericht tegen de brief van 1 januari 2022.
1.2.
Op 21 juni 2022 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op het bezwaarschrift. Op 23 juni 2022 heeft verweerder hiervan een ontvangstbevestiging verstuurd.
1.3.
Verweerder heeft bij brief van 1 juli 2022 aan eiseres medegedeeld geen dwangsom verschuldigd te zijn omdat op 27 juni 2022, binnen twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling, alsnog een beslissing op bezwaar is genomen.
2. Met het bestreden besluit van 15 september 2022 is het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
3. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat er wel dwangsommen verschuldigd zijn. Zij meent dat het besluit van 27 juni 2022 feitelijk geen besluit is omdat het geen inhoudelijk oordeel bevat.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het beroep.
4.1.
Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, van de Awb, verbeurt het bestuursorgaan een dwangsom indien een beschikking niet tijdig wordt gegeven, voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen.
4.2.
Ingevolge artikel 4:17, derde lid, van de Awb, is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Met het besluit van 27 juni 2022 heeft verweerder, binnen de hersteltermijn van twee weken, alsnog een inhoudelijke beslissing genomen op het bezwaarschrift van eiseres. Daarmee is niet voldaan aan hetgeen is bepaald in artikel 4:17, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en verbeurt verweerder geen dwangsom. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om aan te nemen dat het besluit van 27 juni 2022 feitelijk geen besluit zou zijn. Er is immers beslist op het bezwaarschrift van eiseres. Een inhoudelijke beoordeling van dit besluit valt buiten de omvang van het geschil.
4.4.
De beroepsgrond slaagt niet. Nu verweerder binnen de hersteltermijn alsnog op het bezwaar heeft besloten, was verweerder niet in gebreke en is er van verbeuring van een dwangsom door verweerder geen sprake.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat verweerder het bezwaar terecht kennelijk ongegrond heeft verklaard. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug. Ook krijgt zij geen vergoeding voor haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van
mr.F. Leichel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.