ECLI:NL:RBDHA:2024:9099

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
22/7194
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag voor een persoonsgebonden budget (pgb) wegens onvoldoende waarborg voor nakoming van verplichtingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 5 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een persoonsgebonden budget (pgb) behandeld. Eiser had op 17 februari 2022 een aanvraag ingediend voor een pgb om zorg in te kopen, maar deze werd door CZ zorgkantoor B.V. afgewezen op 13 april 2022. Eiser maakte bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard op 13 oktober 2022. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 28 februari 2024 werd het beroep behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. De rechtbank schorste het onderzoek om verweerder de gelegenheid te geven schriftelijk te reageren op een rapport van een psycholoog dat door eiser was ingediend. Na schriftelijke reacties van beide partijen besloot de rechtbank het onderzoek op 24 mei 2024 te sluiten.

De rechtbank oordeelt dat verweerder de aanvraag voor het pgb terecht heeft afgewezen. Eiser heeft zorgprofiel 4 VG, wat inhoudt dat hij behoefte heeft aan intensieve begeleiding en verzorging. Verweerder stelde dat de gewaarborgde hulp, aangeduid als [naam 3], onvoldoende waarborg biedt voor het nakomen van de aan het pgb verbonden verplichtingen, omdat zij slechts eenmaal per kwartaal bij eiser langs zou komen. De rechtbank concludeert dat deze frequentie niet voldoende is om de kwaliteit van zorg te waarborgen, vooral gezien de zorgbehoefte van eiser. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de pgb-aanvraag in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7194

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W.G.H. van de Wetering),
en

CZ zorgkantoor B.V., verweerder

(gemachtigde: mr. M. van Hassel).

Inleiding

1.1.
Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser van 17 februari 2022 om aan hem een persoonsgebonden budget (pgb) voor het inkopen van zorg te verlenen.
1.2.
Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 13 april 2022 afgewezen. Eiser heeft bij verweerder bezwaar gemaakt tegen dat besluit. Bij besluit van 13 oktober 2022 heeft verweerder dat bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Eiser heeft bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar.
1.4.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde, zijn broer [naam 1] , zijn begeleidster [naam 2] en de gemachtigde van verweerder.
1.6.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder de gelegenheid te geven om schriftelijk te reageren op het ter zitting door eiser aangevoerde rapport van een psycholoog.
1.7.
Verweerder heeft schriftelijk op het rapport gereageerd. Eiser heeft schriftelijk op die reactie gereageerd en daarbij meegedeeld dat hij instemt met het achterwege laten van een nadere zitting. De rechtbank heeft verweerder vervolgens de gelegenheid gegeven om mee te delen of hij een nadere zitting wenst. Omdat verweerder niet binnen de daartoe gestelde termijn daarop heeft gereageerd, heeft de rechtbank het onderzoek op 24 mei 2024 gesloten.
1.8.
Met deze uitspraak beslist de rechtbank op het beroep.

Beoordeling van het beroep

Achtergrond
2. Eiser heeft het zorgprofiel 4 VG. Dat betekent dat hij behoefte heeft aan wonen met begeleiding en intensieve verzorging in verband met een verstandelijke handicap. Hij heeft een pgb aangevraagd om daarmee een vergoeding te betalen voor de zorg die zijn echtgenote aan hem verleent. In zijn aanvraag is [naam 3] , handelend onder de naam [handelsnaam] , aangeduid als gewaarborgde hulp. Daarmee wordt op grond van artikel 1.1 van de Regeling langdurige zorg (Rlz) de door de verzekerde ingeschakelde hulp bedoeld die instaat voor de nakoming van de aan het pgb verbonden verplichtingen.
Waarom wil verweerder geen pgb verlenen?
3. Verweerder wil geen pgb verlenen, omdat [naam 3] volgens hem onvoldoende waarborg zal bieden voor het nakomen van de aan het pgb verbonden verplichtingen. Uit het gesprek dat verweerder in het kader van de beoordeling van de aanvraag met [naam 3] heeft gevoerd, is gebleken dat zij eenmaal per kwartaal langskomt bij eiser. Dat is volgens verweerder onvoldoende om de taak van gewaarborgde hulp naar behoren te kunnen uitoefenen. Daarbij acht verweerder van belang dat [naam 3] in het gesprek te kennen heeft gegeven dat zij in de tussentijd afhankelijk is van signalen van de broer van eiser. Volgens verweerder is de broer onvoldoende betrouwbaar, aangezien hij bij een eerdere
pgb-aanvraag van eiser bewust foutieve informatie heeft gegeven.
Waarom is eiser het niet eens met verweerder?
4. Eiser betoogt dat verweerder zijn aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. Hij voert aan dat er geen reden is om een risico te zien in de ervaringen die verweerder met zijn broer heeft gehad. Zijn broer speelt immers een beperkte rol. Bovendien zijn de zaken die in het verleden niet goed zijn gegaan, nu juist aanleiding om die beperkte rol een betere invulling te geven. Verder is miskend dat de gewaarborgde hulp een voldoende geoefend oog heeft om te beoordelen hoe frequent zij langs moet komen, aldus eiser.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de pgb-aanvraag mocht afwijzen. De rechtbank baseert dit oordeel op de volgende overwegingen.
Wettelijk kader
6. Op grond van artikel 4:35, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht kan de subsidieverlening in ieder geval worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. Op grond van artikel 5.6 van de Rlz wordt een pgb niet verleend aan een verzekerde die krachtens zijn indicatiebesluit is aangewezen op zorgprofiel 4 VG, tenzij hij beschikt over een gewaarborgde hulp. Op grond van artikel 5.11, tweede lid, aanhef en onder 5o, van de Rlz kan de verlening van een pgb worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de door de verzekerde ingeschakelde gewaarborgde hulp onvoldoende waarborg zal bieden voor het nakomen van de voor de verzekerde aan het pgb verbonden verplichtingen. Op grond van artikel 5.18 van de Rlz houden deze verplichtingen onder meer in dat het pgb uitsluitend gebruikt wordt voor het betalen van zorg, dat de ingekochte zorg kwalitatief verantwoord is, dat een zorgovereenkomst en zorgbeschrijving onverwijld worden aangepast indien sprake is van enige verandering van de daarin opgenomen feiten, dat ervoor zorg wordt gedragen dat een zorgverlener niet te lang werkzaamheden verricht, en dat aan het zorgkantoor alle feiten en omstandigheden worden meegedeeld waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verstrekking van het pgb.
Zorgprofiel van eiser
7. Op grond van bijlage A bij de Rlz bevat zorgprofiel 4 VG onder meer de volgende kenmerken. De cliënten functioneren sociaal zeer beperkt zelfstandig vanwege een verstandelijke handicap. Een belangrijk doel van de begeleiding is het bieden van een veilige en vertrouwde leef- en werkwoonomgeving. Deelname aan het maatschappelijk leven is slechts met begeleiding mogelijk. Ten aanzien van sociale redzaamheid hebben de cliënten veelal hulp of overname nodig. Cliënten zijn niet in staat complexere taken zelf uit te voeren. Hetzelfde geldt voor het huishoudelijk leven, het regelen van de dagelijkse routine en het nemen van beslissingen en oplossen van problemen. De ondersteuning is zowel gericht op stimulering en ontwikkeling, als op instandhouding van de zelfredzaamheid bij het uitvoeren van taken en van de regievoering over het eigen leven. Ten aanzien van de psychosociale of cognitieve functies hebben cliënten vaak hulp, toezicht of sturing nodig. De oriëntatie met betrekking tot ruimte en personen is beperkt tot de voor de cliënt bekende omgeving en personen. Het tijdsbesef is zeer beperkt. Ten aanzien van algemene dagelijkse levensverrichtingen is in het algemeen toezicht of hulp nodig. Bij het uitvoeren van kleine verzorgingstaken is veelal overname nodig. Dit betreft de zorg voor tanden, haren, nagels en huid. Met betrekking tot het eten volstaat meestal toezicht en stimulatie. Op het gebied van mobiliteit kan enige hulp nodig zijn, vooral bij het verplaatsen buitenshuis. Ten aanzien van oriëntatie in ruimte en de fijne motoriek is toezicht en stimulatie nodig. De aard van het begeleidingsdoel is gericht op stabilisatie of het voorkomen van achteruitgang, en waar mogelijk op ontwikkeling. Dit uit zich bijvoorbeeld in begeleiding op het gebied van welbevinden en/of participatie aan het maatschappelijk leven.
Eerdere pgb-aanvraag
8. Bij besluit van 1 maart 2019 heeft verweerder een eerdere pgb-aanvraag van eiser afgewezen en bij besluit van 11 april 2019 heeft verweerder het door eiser daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Eiser had bij die aanvraag een neef als gewaarborgde hulp opgegeven. Bij het besluit van 11 april 2019 heeft verweerder het standpunt ingenomen dat deze neef onvoldoende waarborg zal bieden voor het nakomen van de aan het pgb verbonden verplichtingen. Daarbij heeft verweerder van belang geacht dat de neef en de broer van eiser in het gesprek ter beoordeling van de aanvraag hebben gezegd dat er geen privé- of familiebanden zijn met het thuiszorgbedrijf waarbij eiser toen zorg wilde inkopen. De vader, de echtgenote en een schoonzus van eiser bleken de vennoten van dat bedrijf te zijn. Verweerder heeft geconcludeerd dat deze familieband bewust niet is gemeld omdat voor het inkopen van zorg bij een bedrijf waarmee geen nabije familiebanden bestaan een hoger uurtarief kan worden gedeclareerd. Tegen het besluit van 11 april 2019 is geen beroep ingesteld.
Beoordeling door de rechtbank
9.1.
Verweerder mocht zich op het standpunt stellen dat [naam 3] onvoldoende waarborg zal bieden voor het nakomen van de aan het pgb verbonden verplichtingen. Verweerder heeft zich immers in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat één contactmoment per kwartaal onvoldoende is om de taak van gewaarborgde hulp naar behoren te kunnen uitvoeren. Zoals in het besluit op bezwaar is toegelicht, is daarbij van belang dat een gewaarborgde hulp ervoor verantwoordelijk is dat de budgethouder goede zorg ontvangt en dus moet controleren of de geleverde zorg passend, verantwoord en van goede kwaliteit is. Verweerder mag dan ook eisen dat een gewaarborgde hulp door middel van eigen waarnemingen invulling geeft aan zijn taak en niet in belangrijke mate afgaat op signalen van derden. Dit geldt in het geval van eiser te meer, gelet op de intensieve zorgbehoefte die bij zijn zorgprofiel hoort, zoals volgt uit wat hiervoor onder 7 is vermeld. Verweerder mocht ook in aanmerking nemen dat [naam 3] tussen haar contactmomenten met eiser afgaat op signalen van zijn broer. Daarmee is de gewaarborgde hulp afhankelijk van een persoon die in redelijkheid onvoldoende betrouwbaar kan worden geacht, gelet op zijn rol bij de eerdere pgb-aanvraag van eiser, zoals hiervoor onder 8 is beschreven. Anders dan eiser ter zitting heeft betoogd, hoefde verweerder niet te overleggen over een voor verweerder wel acceptabele frequentie van contactmomenten, aangezien [naam 3] zelf heeft verklaard niet vaker dan eenmaal per kwartaal langs te kunnen komen.
9.2.
Wegens het ontbreken van voldoende waarborgen mocht verweerder de
pgb-aanvraag afwijzen. Het door eiser ter zitting aangevoerde rapport van een psycholoog doet daar niet aan af. Volgens eiser volgt uit dat rapport dat zorg in natura geen passende invulling is van zijn recht op zorg op grond van de Wet langdurige zorg en dat hij daarom een pgb moet ontvangen. Verweerder heeft zich echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat als zorg in natura geen optie is, hij een pgb-aanvraag niet zonder meer moet toewijzen. Gelet op wat hiervoor onder 9.1 is overwogen, heeft verweerder in redelijkheid meer belang kunnen hechten aan het belang bij het waarborgen van een passende, verantwoorde en kwalitatief goede besteding van een pgb dan aan het belang van eiser bij het ontvangen van een pgb. Of uit het rapport volgt dat zorg in natura geen optie is, hetgeen verweerder gemotiveerd heeft bestreden, kan in het midden blijven.

Conclusie en gevolgen

10.1.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de pgb-aanvraag in stand blijft.
10.2.
Omdat het beroep ongegrond is, krijgt eiser het griffierecht niet terug en krijgt hij geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Leichel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.