ECLI:NL:RBDHA:2024:9084

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
23_126
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang opgelegd voor illegale bouwwerken en gebruik van een verbouwde boogkas als woning

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de last onder bestuursdwang die door het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn is opgelegd. De last betreft het bouwen en bewonen van een tot woning verbouwde boogkas, het plaatsen van een zeecontainer en de opslag van bedrijfsmaterialen op percelen in [plaatsnaam]. De rechtbank heeft op 5 april 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigden van verweerder. De rechtbank concludeert dat de last onder bestuursdwang is opgelegd omdat het woongebruik in strijd is met de geldende beheersverordening en omdat de boogkas zonder de benodigde omgevingsvergunning is verbouwd. Eiser stelt dat handhavend optreden onevenredig is, gezien zijn leeftijd, lichamelijke beperkingen en financiële situatie. De rechtbank oordeelt echter dat handhavend optreden niet onevenredig is in verhouding tot de te dienen belangen, en dat de opgelegde last geschikt en noodzakelijk is om de wettelijke regels te handhaven. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft en eiser geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/126

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. van der Eijk),
en

het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, verweerder

(gemachtigden: [naam 1] en [naam 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de last onder bestuursdwang die verweerder heeft opgelegd voor het bouwen en bewonen van een tot woning verbouwde boogkas, het plaatsen van een zeecontainer en opslag van bedrijfsmaterialen, op de percelen naast [adres] in [plaatsnaam] , kadastraal bekend als [kadastraal nummer 1] en [kadastraal nummer 2] (hierna in enkelvoud: het perceel).
1.1.
Verweerder heeft de last onder bestuursdwang bij besluit van 28 juni 2022 opgelegd. Met het bestreden besluit van 23 november 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij het besluit tot oplegging van de last gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 5 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder, vergezeld van [naam 3] .

Waar gaat de zaak over?

2. Eiser woont vanaf 2020 op het perceel, in een tot woning verbouwde boogkas. De met het besluit van 28 juni 2022 opgelegde last onder bestuursdwang strekt ertoe dat eiser dit woongebruik staakt en de verbouwde boogkas in de oorspronkelijke staat herstelt of afbreekt. Verweerder heeft besloten tot oplegging van deze last omdat het woongebruik in strijd is met de ter plaatse geldende beheersverordening “ [beheersverordening] ” (hierna: de beheersverordening) en omdat de boogkas tot woning is verbouwd zonder een daarvoor benodigde omgevingsvergunning. De last heeft verder betrekking op het plaatsen van een zeecontainer en de opslag van bedrijfsmaterialen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen.

Beoordeling door de rechtbank

Overgangsrecht Omgevingswet

3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder bestuursdwang is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet het oude recht op die last van toepassing tot het tijdstip waarop de last onherroepelijk is geworden en volledig is uitgevoerd of ten uitvoer is gelegd, dan wel de last is ingetrokken of is komen te vervallen.
3.1.
De last onder bestuursdwang is op 28 juni 2022 opgelegd. Dat betekent dat de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Bevoegdheid en beginselplicht tot handhavend optreden
4. Niet in geschil is dat de bouwwerken waarop de last betrekking heeft zijn gebouwd zonder daarvoor benodigde omgevingsvergunningen en dat die bouwwerken in strijd met de Wabo in stand worden gelaten. Evenmin is in geschil dat het gebruik van perceel in strijd is met de regels van de beheersverordening. Gelet op deze overtredingen is verweerder bevoegd om handhavend op te treden.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak [1] zal, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Is handhavend optreden onevenredig?
5. Dat concreet zicht op legalisering van de huidige situatie ontbreekt is niet geschil. Eiser beroept zich op de bijzondere omstandigheid dat handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Volgens eiser is sprake van geringe overtredingen en wegen zijn belangen zwaarder. Hij is op leeftijd, heeft te kampen heeft met lichamelijke beperkingen en beschikt over weinig financiële middelen. Niemand heeft er last van dat hij op het perceel woont, aldus eiser.
5.1.
Op zitting heeft eiser de rechtbank gevraagd om rekening te houden met de menselijke maat. De rechtbank begrijpt dit verzoek en betrekt dit in de navolgende toets van de evenredigheid van het besluit.
5.2.
Uit de uitspraak van Afdeling van 2 februari 2023 [2] volgt dat een toets aan het evenredigheidsbeginsel inhoudt dat de bestuursrechter toetst of het bestreden besluit geschikt is om het doel te bereiken, of het een noodzakelijke maatregel is of dat met een minder vergaande maatregel kan worden volstaan, en of de maatregel in het concrete geval evenwichtig is.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat de opgelegde last onder bestuursdwang op zichzelf geschikt is om het doel (handhaving van wettelijke regels) te bereiken. De last is ook een noodzakelijke maatregel om dat doel te bereiken. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser de overtredingen niet heeft beëindigd naar aanleiding van de lasten onder dwangsom [3] die aan de last onder bestuursdwang vooraf gingen.
5.4.
De maatregel is in dit concrete geval ook evenwichtig. Omdat de overtredingen bestaan uit het zonder vergunning bouwen en in stand laten van bouwwerken en illegaal (woon)gebruik van een voor agrarische doeleinden bestemd perceel, kunnen deze niet als gering worden aangemerkt. Dat, naar eiser stelt, derden geen last hebben van het gebruik dat hij van zijn perceel maakt, is niet bepalend voor de ernst van de overtredingen. Verweerder heeft rekening gehouden met de ingrijpende gevolgen van het zullen moeten verlaten van de woning, door in 2021 bij een woningbouwvereniging te bemiddelen. Naar aanleiding van die bemiddeling is aan eiser woonruimte aangeboden, maar die heeft eiser afgewezen. Op zitting heeft eiser hierover toegelicht dat hij alleen in zijn huidige woning wil wonen. Verder is op zitting gebleken dat verweerder heeft onderzocht of in het kader van het ontwerpbestemmingsplan “Herbestemmen Sierteelt 2023” aan eiser tegemoet kan worden gekomen door alsnog woongebruik van zijn perceel mogelijk te maken. Dat is volgens verweerder niet mogelijk omdat met het ontwerpbestemmingsplan alleen wordt voorzien in omzetting van (voormalige) bedrijfswoningen naar burgerwoningen.
5.5.
Het betoog van eiser dat het gedogen van zijn woonsituatie geen precedent zal scheppen omdat er niet snel een met hem vergelijkbaar geval zal zijn, leidt niet tot een ander oordeel. Daargelaten of precedentwerking nagenoeg valt uit te sluiten, is handhaving van wettelijke regels een zwaarwegend algemeen belang. Het op zitting naar voren gebrachte tijdsverloop vanaf 2020 is ook geen bijzondere omstandigheid die aan handhavend optreden in de weg staat. Op grond van vaste rechtspraak is het enkele tijdsverloop geen bijzondere omstandigheid in vorenbedoelde zin. [4] Daarbij komt dat verweerder al in juli 2020 tot handhaving heeft besloten, met oplegging van de lasten onder dwangsom. Verweerder geeft geen uitvoering aan de nu voorliggende last onder bestuursdwang, voordat de rechtbank uitspraak heeft gedaan. Het tijdsverloop vanaf 2020 houdt daarmee vooral verband met de (ruime) begunstigingstermijnen die verweerder heeft gesteld.
5.6.
De rechtbank onderkent dat handhavend optreden ingrijpende gevolgen heeft voor eiser. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is handhavend optreden evenwel niet onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Daarom ziet de rechtbank ook geen aanknopingspunt voor het oordeel dat handhavend optreden voorbij gaat aan de menselijke maat. Het betoog slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.H. van den Ende, rechter, in aanwezigheid van
mr. I. Ince, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 10 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1372.
3.Besluiten van het college van 13 en 16 juli 2020.
4.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 25 juni 20214, ECLI:NL:RVS:2014:2310 (onder 9.1).