ECLI:NL:RBDHA:2024:9083

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
09/073914-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor oplichting en diefstal met bedreiging met vuurwapen

Op 12 juni 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte, geboren in 2004, die zich schuldig heeft gemaakt aan twee oplichtingen en twee diefstallen, waarvan één met bedreiging met een vuurwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 2 maart 2024 in Den Haag een geldbedrag van €600,- heeft weggenomen van een aangever door hem te bedreigen met een vuurwapen. De verdachte heeft het wapen getoond en de aangever gedwongen zijn geld af te geven. Daarnaast heeft de verdachte op 4 februari 2024 samen met een ander een bedrag van €900,- van een andere aangever gestolen door zich voor te doen als verkoper van een telefoon. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en bijzondere voorwaarden opgelegd. Tevens zijn drie vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte verplicht is om schadevergoeding te betalen voor de geleden schade. De rechtbank heeft geen toepassing van het jeugdstrafrecht overwogen, gezien de leeftijd van de verdachte en de ernst van de feiten. De uitspraak benadrukt de zorgwekkende ontwikkeling van dergelijke strafbare feiten en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/073914-24
Datum uitspraak: 12 juni 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaatsnaam] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 29 mei 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. de Vries en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J.S. de Gram naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, die is gewijzigd op de terechtzitting van 29 mei 2024. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage (zie
bijlage I)aan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft partiële vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 1 en vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 2. Ten aanzien van feiten 3 en 4 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage (zie
bijlage II) opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
De rechtbank zal voor feiten 3 en 4 met een opgave van bewijsmiddelen volstaan, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Feit 1
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van feit 1 en overweegt hiertoe als volgt.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij een nepvuurwapen had meegenomen naar de plaats delict, dat hij daar naartoe ging om aangever een neptelefoon te verkopen en dat hij daar aangever geld afhandig heeft gemaakt. Specifiek over het wapen heeft de verdachte verklaard dat het een nepwapen was en dat hij dit slechts deels heeft getoond aan aangever, maar niet heeft doorgeladen of op de aangever heeft gericht.
De verdachte heeft zich vanaf zijn aanhouding tot aan de inhoudelijke zitting beroepen op zijn zwijgrecht. De verdachte heeft de bovengenoemde, grotendeels bekennende (maar ook op onderdelen summiere) verklaring aldus pas afgelegd nadat het opsporingsonderzoek was afgerond en het dossier gereed was, hetgeen hem de mogelijkheid heeft gegeven om zijn verklaring af te stemmen op de onderzoeksbevindingen. Dat leidt niet tot de conclusie dat de inhoud van zijn verklaring niet juist kan zijn, maar maakt wel dat behoedzaam met de verklaring van de verdachte dient te worden omgegaan.
De aangever heeft verklaard dat hij zag hoe de verdachte het wapen heeft doorgeladen en vervolgens het vuurwapen op hem heeft gericht ter hoogte van zijn hoofd. De aangever heeft verklaard dat de verdachte een patroonhouder pakte en het vuurwapen voor zijn gezicht doorlaadde, waarbij hij een geluid van metaal dat over elkaar schuurt en het geluid van doorladen van een vuurwapen hoorde. De aangever heeft verder verklaard dat hij recht in de loop van het vuurwapen keek.
De aangever is vervolgens weggerend en heeft zich in paniek verstopt achter struiken in de buurt van het plaats delict. Dat de aangever in paniek was wordt bevestigd door getuige [getuige] die hem in de bosjes aantrof. Deze getuige bevestigt ook dat de aangever aan hem heeft verklaard dat een man een pistool had getrokken, deze had doorgeladen en dat hij vervolgens van zijn geld werd beroofd.
De rechtbank overweegt dat de verklaring van de aangever gedetailleerd en consistent is met hetgeen hij korte tijd later heeft verklaard aan de getuige. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verklaring van aangever betrouwbaar is en ziet geen reden hieraan te twijfelen.
Gelet op al het voorgaande, verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman strekkende tot partiele vrijspraak. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een vuurwapen heeft doorgeladen, dit heeft gericht op het hoofd van de aangever en daarbij de woorden heeft gebezigd zoals in de aangifte zijn opgenomen.
Feit 2
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat het bestanddeel ‘wegnemen’ ten aanzien van het geld niet bewezen kan worden, omdat de telefoon na het overhandigen van het geld aan de aangever is gegeven. De rechtbank overweegt dat voor een veroordeling ter zake van diefstal van een aan een ander toebehorend goed onder meer is vereist dat de dader zich de feitelijke heerschappij over dat goed heeft verschaft dan wel dit aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende heeft onttrokken. Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte de telefoon weliswaar kortstondig aan aangever in handen heeft gegeven nadat hij het geld in ontvangst had genomen, maar dat hij de telefoon slechts enkele momenten daarna onder valse voorwendselen weer heeft teruggenomen en is weggerend met zowel het geld als de telefoon. De rechtbank is van oordeel dat op het moment dat de verdachte, zonder de telefoon bij de aangever achter te laten, met het geld en die telefoon wegrende, de verdachte als heer en meester beschikte over dat geld en hij zich dat geld op dat moment wederrechtelijk heeft toegeëigend. De rechtbank acht de onder 2 ten laste gelegde diefstal daarmee wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht ook het ten laste gelegde medeplegen van dit feit bewezen. Zij stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat de verdachte samen met een ander naar het adres in Den Haag is gegaan waar hij met de aangever had afgesproken. Eenmaal daar aangekomen heeft de verdachte zich als de verkoper voorgesteld en heeft hij samen met die ander de telefoon laten zien. Nadat de verkoper het geld aan de verdachte overhandigde, heeft die ander de telefoon vastgehouden terwijl de verdachte het geld ging controleren. Toen de aangever de telefoon, nadat hij deze kort in handen had gehad, aan de verdachte en die ander teruggaf om een simkaart in de telefoon te laten plaatsen, zijn de verdachte en die ander samen hard weggerend.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een andere persoon die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 2 maart 2024 te ’s-Gravenhage een geldbedrag van € 600,-, dat aan [naam 1] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van bedreiging met geweld tegen die [naam 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om het bezit van het gestolene te verzekeren, door een vuurwapen te tonen en door te laden en het doorgeladen vuurwapen te richten op het hoofd van die [naam 1] en daarbij de woorden toe te voegen: “hij staat scherp broer, hij staat scherp” en “alles op de grond, zakken leeg”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op 4 februari 2024 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander een geldbedrag van € 900,-, dat geheel aan [naam 2] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
hij op 20 januari 2024 in Nederland, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [naam 3] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 1000 euro, hierin bestaande dat hij, verdachte met vorenomschreven oogmerk opzettelijk valselijk
- zich op de internetsite Marktplaats.nl heeft voorgedaan als zijnde een bonafide
verkoper van een iPhone,
- met die [naam 3] een bedrag heeft afgesproken voor de koop van de voornoemde
iPhone,
- met die [naam 3] een ontmoetingsplaats heeft afgesproken voor de verkoop van
voornoemde iPhone,
- die [naam 3] een vervalste factuur en vervalst legitimatiebewijs heeft getoond en
- die [naam 3] na betaling van het afgesproken bedrag een neptelefoon/imitatie
heeftoverhandigd;
4.
hij op 17 januari 2024 in Nederland, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [naam 4] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 950 euro, hierin bestaande dat hij, verdachte met vorenomschreven oogmerk opzettelijk valselijk
- zich op de internetsite Marktplaats.nl heeft voorgedaan als zijnde een bonafide verkoper van een Apple iPhone 15 Pro Max,
- met die [naam 4] een bedrag heeft afgesproken voor de koop van de voornoemde Apple iPhone 15 Pro Max,
- met die [naam 4] een ontmoetingsplaats heeft afgesproken voor de verkoop van voornoemde Apple iPhone 15 Pro Max,
- die [naam 4] na betaling van het afgesproken bedrag een neptelefoon/imitatie
heeftoverhandigd.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
5. De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft toepassing van het jeugdstrafrecht verzocht. Indien de rechtbank het jeugdstrafrecht niet toepast, heeft de raadsman subsidiair verzocht een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen. Hoe dan ook heeft de raadsman opheffing en schorsing van de voorlopige hechtenis verzocht.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee oplichtingen, het medeplegen van een diefstal en een diefstal met bedreiging met geweld. De verdachte heeft telkens via marktplaats een iPhone aangeboden en is met de aangevers een prijs overeengekomen. De aangeboden telefoon was echter nep. De verdachte heeft twee keer daadwerkelijk een neppe telefoon verkocht (feiten 3 en 4) en één keer heeft hij samen met een ander de telefoon en het geld weggenomen en is hij weggerend (feit 2). Tot slot heeft hij één keer, toen de verkoop dreigde te mislukken, de koper met een vuurwapen bedreigd om de diefstal van het geld gemakkelijk te maken (feit 1). De rechtbank vindt dit een zorgelijke ontwikkeling.
Het betreft feiten die in ernst en intensiteit toenemen. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van diefstal met geweld of dreiging van geweld nog langdurig nadelige psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. De verdachte had slechts zijn eigen geldelijk gewin voor ogen. Ook door het plegen van de oplichtingen en het medeplegen van diefstal heeft de verdachte blijk gegeven geen enkel respect te hebben voor het eigendomsrecht van anderen. Bovendien veroorzaken dergelijke feiten gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving en wordt het vertrouwen van mensen dat gebruikelijk en noodzakelijk is in het maatschappelijke handelsverkeer daardoor ernstig geschaad.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 30 april 2024. Daaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een misdrijf is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van reclasseringsadviezen over de verdachte van 13 maart 2024 en 22 mei 2024, waaruit volgt dat sprake was van een stabiele persoonlijke situatie voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten. De verdachte woonde bij zijn (zieke) moeder, droeg zorg voor haar en volgde een opleiding. Daarnaast had hij geen schulden en was geen sprake van verslavingsproblematiek. Omdat de verdachte zich op zijn zwijgrecht heeft beroepen, heeft de reclassering echter geen verbanden kunnen leggen tussen de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de bewezenverklaarde feiten. Daarnaast kan geen inschatting worden gemaakt van het recidiverisico.
Geen toepassing van het jeugdstrafrecht
De verdediging heeft verzocht om toepassing van het jeugdstrafrecht. De reclassering ziet zowel indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht als voor het volwassenenstrafrecht en geeft hier geen doorslaggevend advies over. Volgens de reclassering komt de verdachte leeftijdsadequaat over, weet hij zich goed staande te houden in de penitentiaire inrichting en is hij zelfredzaam. Hoewel de verdachte nog thuiswonend is, heeft de reclassering niet de indruk dat er nog sprake is van een pedagogisch leefklimaat. Ook is de verdachte met zijn coach aan het toewerken richting zelfstandig wonen, hetgeen in de lijn der volwassenheid ligt. In het gesprek met de reclassering geeft de verdachte aan zelfstandig te zijn ten aanzien van het regelen van zijn praktische zaken en streeft hij maatschappelijk geaccepteerde doelen na. De reclassering ziet geen noodzaak tot toepassing van jeugdige interventies en begeleiding door de volwassenenreclassering wordt passend geacht.
Daarentegen blijkt volgens de reclassering uit de verkregen informatie, aangeleverd door de advocaat, dat er sprake is van beperkte verstandelijke vermogens. Er is geen licht verstandelijke beperking vastgesteld, maar dit zou een indicatie kunnen zijn voor de toepassing van het jeugdstrafrecht. Echter, de verdachte lijkt wel een niveau 4 opleiding aan te kunnen en hij toont tekenen van zelfredzaamheid. De verdachte is schoolgaand en de reclassering acht het van belang dat hij zijn startkwalificatie behaalt om zijn toekomstperspectief te vergroten. Daarbij is er geen justitiële voorgeschiedenis. De aangeleverde documentatie betreft echter sterk verouderde informatie, waardoor de reclassering geen adequate uitspraken kan doen over de huidige impulsiviteit en het kunnen overzien van de risico's van eigen handelen en in hoeverre dit zich verhoudt tot de bewezenverklaarde feiten en de huidige leeftijd van de verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat deze zaak zich niet leent voor toepassing van het jeugdstrafrecht. De rechtbank overweegt hiertoe dat het uitgangspunt bij volwassenen – de verdachte was 19 jaar oud ten tijde van de bewezen verklaarde feiten – is dat het volwassenenstrafrecht toegepast dient te worden. Daarnaast vindt de rechtbank de in het reclasseringsrapport genoemde indicaties voor toepassing van het volwassenenstrafrecht overtuigender en daardoor zwaarder wegen dan de indicaties voor de toepassing van jeugdstrafrecht die deels gebaseerd zijn op verouderde informatie. Daar komt bij dat de verdachte ook op zitting leeftijdsadequaat overkwam.
Straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat zowel aansluiting gezocht bij soortgelijke zaken als bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. In die oriëntatiepunten is als uitgangspunt voor een straatroof met licht geweld of verbale bedreiging een gevangenisstraf van 6 maanden onvoorwaardelijk vermeld. In dit geval acht de rechtbank ten aanzien van het bewezenverklaarde feit 1 straf verhogend dat sprake is geweest van bedreiging met een vuurwapen.
Alles afwegend, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. De rechtbank acht net als de officier van justitie een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank acht een voorwaardelijk strafdeel passend, enerzijds om de ernst van de gepleegde feiten tot uitdrukking te brengen en anderzijds om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. De rechtbank zal aan die voorwaardelijke straf de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden, met uitzondering van het contactverbod en het locatiegebod (met elektronische monitoring) omdat de rechtbank daar onvoldoende aanleiding voor ziet.
Tot slot wijst de rechtbank het verzoek van de verdediging tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis af. Gelet op voornoemde op te leggen straf is een opheffing van de voorlopige hechtenis niet aan de orde en is de rechtbank van oordeel dat het strafvorderlijk belang nog steeds zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van de verdachte bij invrijheidsstelling.

7.De vordering van de benadeelde partijen/de schadevergoedingsmaatregel

Vordering tot schadevergoeding [naam 2] (feit 2)
[naam 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 900,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, namelijk het weggenomen bedrag.
Vordering tot schadevergoeding [naam 3] (feit 3)
[naam 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, namelijk het weggenomen bedrag.
Vordering tot schadevergoeding [naam 4] (feit 4)
[naam 4] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, namelijk het weggenomen bedrag van € 950,-, en benzine/reiskosten van € 50,- voor het heen- en weer rijden van Eindhoven (woonplaats aangever) naar Rijswijk (plaats delict).
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van [naam 2] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat deze niet is ondertekend en dat de overige vorderingen voor toewijzing in aanmerking komen, met uitzondering van de post ‘benzine/reiskosten’ in de vordering van [naam 4] omdat deze geen verband houdt met het bewezen verklaarde strafbare feit 3.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [naam 2] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard gelet op het ontbreken van een handtekening. Ten aanzien van de overige vorderingen heeft de raadsman geen verweer gevoerd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [naam 2]
De rechtbank stelt vast dat het schadeformulier niet is ondertekend. Wel blijkt uit het ondertekende wensenformulier en het proces-verbaal van aangifte dat de benadeelde partij zijn schade wil verhalen op de verdachte. Daarnaast heeft de benadeelde partij het schadeformulier met de hand ingevuld. Onder die omstandigheden is het onmiskenbaar dat [naam 2] , ondanks het ontbreken van zijn handtekening op de vordering, een vordering heeft willen indienen en zal hij beschouwd worden als gevoegde benadeelde partij.
De vordering tot schadevergoeding
De vordering is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 2 bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 4 februari 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade op die datum is ontstaan.
Schadevergoedingsmaatregel en proceskostenveroordeling
De verdachte zal voor het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 900,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 4 februari 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] .
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [naam 3]
De vordering is namens de verdachte niet betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 3 bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 20 januari 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade op die datum is ontstaan.
Schadevergoedingsmaatregel en proceskostenveroordeling
De verdachte zal voor het onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 januari 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 3] .
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [naam 4]
De vordering is namens de verdachte niet betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Dit geldt eveneens voor de benzinekosten van € 50,-, waarvan aannemelijk is dat de aangever deze kosten heeft gemaakt, terwijl hij deze niet zou hebben gemaakt als de bewezen verklaarde oplichting niet zou hebben plaatsgevonden. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 4 bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 17 januari 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade op die datum is ontstaan.
Schadevergoedingsmaatregel en proceskostenveroordeling
De verdachte zal voor het onder 4 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 17 januari 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 4] .
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 60a, 311, 312 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen een persoon, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
ten aanzien van feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 3:
oplichting;
ten aanzien van feit 4:
oplichting;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (TWAALF) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
6 (zes) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jaren vastgestelde proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
 zich binnen 3 dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland meldt, op het adres Bezuidenhoutseweg 179, 2594 AH Den Haag. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig acht;
 de mbo-opleiding niveau 4 ICT volgt. De veroordeelde heeft een actieve inspanningsverplichting voor het behalen van een startkwalificatie. In overleg met de reclassering kan worden afgeweken van deze voorwaarde;
 zich inspant, indien er geen sprake (meer) is van schoolgang, voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
 meewerkt aan ambulante begeleiding door Coach E25 of soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, indien tijdens het toezicht blijkt dat de reeds aanwezige hulpverlening niet voldoende is. Veroordeelde komt in dat geval zijn afspraken na, geeft inzicht in zijn financiën en stelt zich begeleidbaar op;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
de vordering van de benadeelde partij [naam 2] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om een bedrag van € 900,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 4 februari 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 2] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel [naam 2] ;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 900,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 4 februari 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [naam 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
18 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering van de benadeelde partij [naam 3] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om een bedrag van € 1.000,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 20 januari 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 3] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel [naam 3] ;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 januari 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [naam 3] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
20 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering van de benadeelde partij [naam 4] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om een bedrag van € 1.000,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 17 januari 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 4] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel [naam 4] ;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 17 januari 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [naam 4] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
20 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
voorlopige hechtenis
wijst af het verzoek tot opheffing en schorsing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, voorzitter,
mr. S.M. Krans, rechter,
mr. P.C. Goilo-Kam, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. D.A. Goldstoff, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 juni 2024.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
1.
Hij op of omstreeks 2 maart 2024 te ’s-Gravenhage een geldbedrag van €600, in elk
geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [naam 1] , in elk geval aan een
ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of
gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam 1] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te
maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht
mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door een
vuurwapen, althans een op vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en/of door te
laden en/of (vervolgens) het (doorgeladen) vuurwapen, althans een op vuurwapen
gelijkend voorwerp te richten op het hoofd van die [naam 1] en/of daarbij de
woorden toe te voegen: “hij staat op scherp broer, hij staat op scherp” en/of “alles
op de grond, zakken leeg”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 4 februari 2024 te ‘s-Gravenhage
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een geldbedrag van €900, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [naam 2]
en/of [naam 5] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
Hij op of omstreeks 20 januari 2024 te Berkel en Rodenrijs en/of ’s-Gravenhage,
althans in Nederland, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een
valse naam en/ofvalse hoedanigheid
en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [naam 3] heeft bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en) van (in totaal) 1000 euro, hierin bestaande
dat hij, verdachte met vorenomschreven oogmerk opzettelijk valselijk
- zich op de internetsite Marktplaats.nl heeft voorgedaan als zijnde een bonafide
verkoper van een iPhone,
- met die [naam 3] een bedrag heeft afgesproken voor de koop van de voornoemde
iPhone,
- met die [naam 3] een ontmoetingsplaats heeft afgesproken voor de verkoop van
voornoemde iPhone,
- die [naam 3] een valse/vervalste factuur en/of vals/vervalst legitimatiebewijs heeft
getoond en/of
- die [naam 3] na betaling van het afgesproken bedrag een neptelefoon/imitatie
hebben overhandigd;
4.
Hij op of omstreeks 17 januari 2024 te Rijswijk, althans in Nederland, met het
oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van
een valse naam en/ofeen valse hoedanigheid
en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [naam 4] heeft bewogen tot de afgifte van een of meer
geldbedrag(en) van (in totaal) 950 euro, hierin bestaande dat hij, verdachte met
vorenomschreven oogmerk opzettelijk valselijk
- zich op de internetsite Marktplaats.nl heeft voorgedaan als zijnde een bonafide
verkoper van een Apple iPhone 15 Pro Max,
- met die [naam 4] een bedrag heeft afgesproken voor de koop van de voornoemde
Apple iPhone 15 Pro Max,
- met die [naam 4] een ontmoetingsplaats heeft afgesproken voor de verkoop van
voornoemde Apple iPhone 15 Pro Max,
- die [naam 4] na betaling van het afgesproken bedrag een neptelefoon/imitatie
hebben overhandigd.
Bijlage II
Gebruikte bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer BVH 2024069617, van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Den Haag-Zuid, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 203).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Ten aanzien van feit 1:

Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 3 maart 2024, voor zover inhoudende (p. 41-45):
Plaats delict: ’s-Gravenhage
Pleegdatum: 2 maart 2024
Op 2 maart 2024 heb ik via marktplaats gezocht naar een IPHONE 15 PRO MAX 1 terabyte. Ik zag een advertentie die voldeed aan mijn wensen. Ik had een bod geplaatst van 900,- (negen honderd euro). Het zou gaan om een gebruikte IPHONE 15 PRO MAX 1 TB. Ik zag dat bij de contactgegevens van de advertentie de volgende naam stond: [gebruikersnaam] . Op mijn bod kreeg ik een reactie van [gebruikersnaam] . Hij zei: ''Voor mij is dit bod prima.''
(…)
Ik
zageen jongen naar mij toe komen lopen. Ik zag dat hij gelopen kwam uit de richting de Maartensdijklaan te 's-Gravenhage. (…) Ik zal de jongen hierna noemen als verdachte.
(…)
De verdachte liet mij een IPHONE 15 PRO MAX zien. Vervolgens liet de
verdachte mij vanuit zijn eigen Iphone een factuur zien, zonder dat ik daarom vroeg.
Hij liet mij een IMEI-nummer zien op de factuur en vervolgens het IMEI-nummer op de
doos van de telefoon die hij aan mij wilde verkopen. Ik zag dat de nummers
overeenkwamen.
(…)
Ik kreeg een raar gevoel bij de factuur. Ik zag dat het woord APPLE niet met dezelfde lettertype geschreven was als dat het normaal gesproken zou moeten zijn. Het kwam op mij over als een amateuristische factuur.
(…)
Ik vertrouwde het niet en voelde aan zijn rechterjaszak en vroeg: ''Bro, wat is dat?'' Ik zag dat hij met zijn rechterhand uit zijn rechterbroeksband een wapen pakte. Ik kan dit wapen herkennen als zijnde vuurwapen. Ik zag dat het een zwart/bruin handvuurwapen betrof.
Ik voelde dat het van metaal was, het voorwerp voelde zwaar aan. Ik zag dat hij met zijn andere hand een patroonhouder pakte en het vuurwapen voor mijn gezicht doorlaadde. Ik hoorde een geluid van metaal wat over elkaar schuurt en het geluid van doorladen van een vuurwapen maakte. Ik zag dat de verdachte het vuurwapen op mij gericht had ter hoogte van mijn hoofd. Ik keek recht in de loop van het vuurwapen. Ik hoorde dat de verdachte zei: ''Hij staat scherp broer, hij staat scherp.'' (…) De verdachte zei: ''Alles op de grond, zakken leeg.'' Ik moest mijn zakken legen en vervolgens naar achter lopen terwijl het vuurwapen op mij gericht was. Uit mijn zakken haalde ik ongeveer 600 (zes honderd euro) aan contant
geld.
(…)
Ik ben vervolgens weggerend in de richting van de Maartensdijklaan. Ik was in shock en heel erg bang.
(…)
Voor vrees voor eigen leven ben ik (…) achter struiken op de grond gaan liggen. Ik hoorde dat een vrouw naar mij riep (…) Ik gaf aan dat ik net beroofd was en bedreigd met een vuurwapen. De vrouw heeft voor mij de politie gebeld.

Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 3 maart 2024 (p. 57), voor zover inhoudende:
Ik, verbalisant [verbalisant] , verklaar het volgende:
Op zaterdag 2 maart 2024, omstreeks 22:45 uur vond er in de Kuinrestraat te Den Haag
een diefstal met geweld plaats.
Op 3 maart 2024, werd door mij telefonisch de melder [getuige] gehoord. Op de door mij gestelde vragen verklaarde hij dat:
- hij ter hoogte van de witte huizen (villa's), een man uit de bosjes zag komen
- deze man tussen de aldaar geparkeerd staande auto's naar hem begon te zwaaien
- de manier waarop de man dit deed het leek alsof de man in paniek was
- hij besloot om zijn auto te keren en terug te rijden naar de plaats waar hij de man had zien staan
- hij paniek in de ogen van de man zag en de man aan hem vroeg om hem te helpen
- hij van de man hoorde dat hij was beroofd van zijn geld door twee mannen
- de man hem vertelde dat hij met iemand een afspraak had gemaakt om een telefoon te
kopen
- de man verklaarde dat één van de mannen een pistool had getrokken, deze had
doorgeladen en hij vervolgens van zijn geld werd beroofd
- de man op straat, voor een centrale toegangsdeur van een portiek, is beroofd
- hij de man heeft laten schuilen in de bosjes en vervolgens de politie heeft gebeld.

De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 29 mei 2024, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik op 2 maart 2024 in Den Haag betrokken was bij een diefstal met geweld. Ik had thuis een (…) nepvuurwapen liggen, die had ik meegenomen. Ik liet de man de factuur en telefoon zien. Hij wilde mij controleren en de woning binnengaan. Toen begon hij mijn zakken te fouilleren. Toen voelde ik mij niet veilig en liet ik het vuurwapen (…) zien.
(…) Ik zei tegen hem dat hij zijn geld uit zijn zakken moest doen en vervolgens moest weglopen. Ik pakte toen het geld en liep weg.
Ten aanzien van feit 2:

Het proces-verbaal van aangifte van [naam 2] , opgemaakt op 4 februari 2024, voor zover inhoudende (p. 82-85):
Plaats delict: ’s-Gravenhage
Pleegdatum: 4 februari 2024
De telefoon van mijn vriendin [naam 5] was kwijt dus wilde ik een nieuwe telefoon
voor haar kopen. Via marktplaats hebben wij samen gezocht naar een
nieuwe telefoon. Via een advertentie van een Iphone 15 ben ik in contact gekomen met
één jongen uit 's-Gravenhage. Wij hadden vooraf een koopprijs van 900 euro
afgesproken en dan zouden we direct naar 's-Gravenhage komen om de telefoon over te
nemen.
(…)
Toen kwamen er twee jongens de hoek omlopen waarvan er eentje zijn hand uitstak om een
hand te geven.
(…)
Ze pakten de telefoon en lieten deze aan ons zien. Toen pakte ik het geld en heb dit aan de verkoper over gegeven. Toen wilde hij weglopen en zei mijn vriendin tegen hem dat we wel eerst de telefoon wilde hebben. Hij heeft toen de telefoon aan zijn handlanger gegeven en ging toen om het hoekje even het geld controleren met een stift.
Toen hij terug was zei de verkoper dat het geld zo goed was en vroeg hij of we nog een simkaartje in de telefoon wilde hebben. Toen wij hierop ja zeiden en de telefoon over gaven zijn ze hard gaan rennen.

De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 29 mei 2024, voor zover inhoudende:
U vraagt mij of het verhaal van aangever [naam 2] klopt, namelijk dat ik hem op 4 februari 2024 heb beroofd van € 900,-. Ja dat klopt. Het verhaal zoals aangever dat heeft verklaard klopt. Ik ben daar naartoe gegaan, heb een telefoon aangeboden, kreeg geld in mijn handen en ging dat geld controleren. Vervolgens ben ik teruggelopen en vroeg ik of zij een simkaart wilden hebben. Hierop kreeg ik de telefoon weer in mijn handen en ben ik weggerend. Ik was daar met iemand anders. (…) Ik ging daar naartoe met als doel om het geld en de telefoon te stelen.
Ten aanzien van feiten 3 en 4:

De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 29 mei 2024;
Ten aanzien van feit 3:

Het proces-verbaal van aangifte van [naam 3] , opgemaakt op 20 februari 2024 (p. 103-106);
Ten aanzien van feit 4:

Het proces-verbaal van aangifte van [naam 4] , opgemaakt op 24 januari 2024 (p. 144-146).