In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van een Mauritaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 26 maart 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft op 26 april 2024 de zaak behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De eiser, die van Mauritaanse nationaliteit is en geboren in 2001, heeft eerder meerdere asielaanvragen ingediend, waarvan de meeste zijn afgewezen. In zijn huidige aanvraag stelt hij te vrezen voor discriminatie en slavernij bij terugkeer naar Mauritanië, gebaseerd op zijn huidskleur en afkomst. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat de eiser geen gegronde reden heeft om te vrezen voor vervolging of onmenselijke behandeling. De rechtbank verwijst naar het landenrapport van het US Department of State, waaruit blijkt dat de situatie voor verschillende etniciteiten in Mauritanië verbetert.
De rechtbank concludeert dat de vrees van de eiser voor discriminatie en slavernij niet voldoende onderbouwd is en dat de staatssecretaris in het bestreden besluit voldoende is ingegaan op de aangehaalde bronnen. De rechtbank wijst erop dat de eerdere claims van de eiser over slavernij niet geloofwaardig zijn geacht. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A. de Gooijer, rechter, in aanwezigheid van M. Kok, griffier.