ECLI:NL:RBDHA:2024:9045

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
NL24.14132
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Mauritaanse eiser wegens kennelijk ongegronde vrees voor discriminatie en slavernij bij terugkeer naar Mauritanië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van een Mauritaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 26 maart 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft op 26 april 2024 de zaak behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De eiser, die van Mauritaanse nationaliteit is en geboren in 2001, heeft eerder meerdere asielaanvragen ingediend, waarvan de meeste zijn afgewezen. In zijn huidige aanvraag stelt hij te vrezen voor discriminatie en slavernij bij terugkeer naar Mauritanië, gebaseerd op zijn huidskleur en afkomst. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat de eiser geen gegronde reden heeft om te vrezen voor vervolging of onmenselijke behandeling. De rechtbank verwijst naar het landenrapport van het US Department of State, waaruit blijkt dat de situatie voor verschillende etniciteiten in Mauritanië verbetert.

De rechtbank concludeert dat de vrees van de eiser voor discriminatie en slavernij niet voldoende onderbouwd is en dat de staatssecretaris in het bestreden besluit voldoende is ingegaan op de aangehaalde bronnen. De rechtbank wijst erop dat de eerdere claims van de eiser over slavernij niet geloofwaardig zijn geacht. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A. de Gooijer, rechter, in aanwezigheid van M. Kok, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.14132

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 26 maart 2024 de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 26 april 2024, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit het beroep [1] , op zitting behandeld. Hierbij aanwezig waren: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de herhaalde aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te krijgen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Inleiding
4. Eiser stelt van Mauritaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2001. Hij heeft op 14 januari 2017 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze is op 20 maart 2017 afgewezen en het beroep en hoger beroep hiertegen zijn ongegrond verklaard. Op 20 november 2017 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is afgewezen bij besluit van 3 maart 2019. De nationaliteit en identiteit van eiser zijn daarin wel geloofwaardig bevonden maar zijn herkomst is niet geloofwaardig geacht. Ook het onderworpen zijn aan slavernij is niet geloofwaardig geacht. Zowel het beroep als het hoger beroep hiertegen zijn in 2019 ongegrond verklaard, waarmee dit in rechte is komen vast te staan. Eiser heeft vervolgens op 15 maart 2022 wederom een asielaanvraag ingediend. Deze is in eerste instantie op 7 februari 2023 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen [2] heeft het beroep hiertegen gegrond verklaard, omdat de staatssecretaris het nieuwe element wel had moeten beoordelen en dit had zij niet gedaan. De staatssecretaris heeft vervolgens een nieuwe beslissing genomen op 26 maart 2024.
Vreest eiser terecht voor discriminatie en slavernij als hij wordt teruggestuurd naar Mauritanië?
5. Eiser voert aan dat hij vreest voor discriminatie wanneer hij wordt uitgezet naar Mauritanië. Het is voor hem onmogelijk daar een menswaardig bestaan op te bouwen gelet op zijn huidskleur en afkomst. Eiser heeft zijn aannames hierover gebaseerd op geloofwaardige openbare bronnen van gerespecteerde mensenrechtenorganisaties. Het feit dat de vrees van eiser gebaseerd is op aannames kan niet betekenen dat om die reden de aanvraag wordt afgewezen om dat het onvoldoende aannemelijk is gemaakt. Dit blijkt ook uit Werkinstructie 2014/10 van de IND. Daarnaast blijkt uit jurisprudentie van het EHRM [3] dat individuele vrees kan worden onderbouwd met algemene stukken. Eiser vreest bij terugkeer geen identiteitsdocumenten te kunnen krijgen, geen registergoederen of land op zijn naam te kunnen zetten en in slavernij te vervallen.
Volgens eiser geeft de staatssecretaris onterecht aan dat, gelet op het landenbericht van het US Department of State van 2021, de situatie voor niet-witte moren aan het verbeteren is. Dit blijkt niet uit de verschillende recentere bronnen van Genocidewatch en de Arab Center Wahington DC. Als er al stappen worden gezet dan heeft dit nog weinig voor de niet-witte moren betekend en de situatie is niet zo verbeterd dat er geen slavernij meer is. Eiser kent niemand en heeft geen netwerk en geen familie in Mauritanië. In tegenstelling tot de staatssecretaris is eiser van mening dat hij bij terugkeer te maken krijgt met onmenselijke behandeling en hij geen reële kans krijgt op basis van zijn uiterlijk en de achterstand voor de zwarte Afrikaanse bevolking.
6. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser bij terugkeer naar Mauritanië geen gegronde reden heeft om te vrezen voor vervolging of onmenselijke en/of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank is met de staatssecretaris van oordeel dat niet is gebleken van zodanige ernstige belemmeringen in de bestaansmogelijkheden dat het niet mogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren. Uit het US Department of State Country Report on Human Rights Practices over Mauritanië (2021) blijkt dat de regering stappen zet om de situatie voor verschillende etniciteiten die worden gemarginaliseerd te verbeteren. De staatssecretaris merkt daarbij niet ten onrechte op dat deze ontwikkelingen niet passen bij het beeld dat discriminatie zo erg is dat eiser niet kan deelnemen in de maatschappij. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris in het bestreden besluit voldoende is ingegaan op de aangehaalde bronnen nu deze niet zien op de persoonlijke situatie van eiser. De rechtbank wijst er op dat het slavernij verleden van eiser niet geloofwaardig is geacht. Dat eiser bij terugkeer naar Mauritanië in slavernij terecht komt is naar het oordeel van de rechtbank ook nu niet gebleken. De staatssecretaris merkt daarbij niet ten onrechte op dat slavernij doorgaat van generatie op generatie. Omdat eiser niet afkomstig is uit Mauritanië hoeft hij daarvoor niet te vrezen. De rechtbank begrijpt dat de situatie nog niet optimaal is en eiser moeilijkheden zal ondervinden bij terugkeer, maar dit is onvoldoende om te kunnen spreken van discriminatie in de zin van het Vluchtelingenverdrag en om te kunnen spreken van onmenselijke en vernederende situatie waarin eiser terecht komt als hij terugkeert naar Mauritanië
7. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. de Gooijer, rechter, in aanwezigheid van M. Kok, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.NL24.14133.
2.Rb Den Haag, zp Groningen, ECLI:NL:RBDHA:2023:19018.
3.EHRM, 23 mei 2007, appl no 1948/04 en 21 januari 2011, appl no 30696/09.