ECLI:NL:RBDHA:2024:9042

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
24/994 en 24/3055
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroepen wegens gebrek aan procesbelang in bestuursrechtelijke zaken

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 12 juni 2024, behandeld onder de zaaknummers SGR 24/994 en SGR 24/3055, heeft de rechtbank geoordeeld over de beroepen van eiseres tegen het niet tijdig beslissen door de Dienst Toeslagen. Eiseres had op 30 januari 2024 en 18 april 2024 beroep ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd had beslist op haar verzoek om aanvullende schadevergoeding en bezwaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres zich op 5 januari 2023 had gemeld bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS) en dat verweerder op 13 maart 2024 had erkend dat niet tijdig op het verzoek was beslist, met toekenning van een dwangsom van € 1.442. Echter, verweerder had nog steeds niet beslist op het verzoek van eiseres.

De rechtbank heeft de beroepen behandeld op 29 mei 2024, waarbij eiseres en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen, ondanks een e-mail van eiseres. De rechtbank overweegt dat de procedure bij de bestuursrechter bedoeld is als prikkel om een spoedig besluit af te dwingen, maar dat de uitkomst van het traject bij de SGH (Stichting Gelijkwaardig Herstel) van doorslaggevende invloed is op de afhandeling van de zaken. Aangezien verweerder geen beslissing kan nemen zolang het traject bij de SGH loopt, heeft eiseres geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroepen.

De rechtbank heeft de beroepen niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat eiseres recht heeft op terugbetaling van het griffierecht van € 102. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard voor zover het beroep in zaaknummer SGR 24/3055 gericht was tegen de vaststelling van de al dan niet verbeurde rechterlijke dwangsom. Eiseres kan zich wenden tot de burgerlijke rechter voor deze kwestie. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 24/994 en SGR 24/3055

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2024 in de zaken tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

en

de Dienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen die eiseres op
30 januari 2024 (SGR 24/994) en 18 april 2024 (SGR 24/3055) heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen op 29 mei 2024 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van verweerder.
1.2.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank op 29 mei 2024 een
e-mailbericht van eiseres ontvangen. De rechtbank heeft hierin geen aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaan deze zaken over?
SGR 24/994
2. Eiseres heeft zich op 5 januari 2023 gemeld bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS) met een verzoek om aanvullende schadevergoeding. Op 15 januari 2024 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld. Omdat ook daarna een beslissing uitbleef heeft eiseres op 30 januari 2024 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op haar verzoek. Bij beschikking van 13 maart 2024 heeft verweerder erkend dat niet tijdig op het verzoek is beslist en heeft verweerder eiseres een dwangsom toegekend van € 1.442. Verweerder heeft echter nog niet beslist op het verzoek van 5 januari 2023.
SGR 24/3055
3. Op 17 januari 2023 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de definitieve beschikking tegemoetkoming opzet/grove schuld van 27 december 2022 (UHT-O OGS B). Op 5 juli 2023 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld en vervolgens beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing. Bij beschikking van 4 september 2023 heeft verweerder erkend dat niet tijdig op het bezwaar is beslist en heeft verweerder eiseres een dwangsom toegekend van € 1.442.
4. Bij uitspraak van 5 oktober 2023 (SGR 23/5215) heeft deze rechtbank het beroep van eiseres gegrond verklaard en verweerder opgedragen binnen twaalf weken na de datum van het verweerschrift een besluit op het bezwaar te nemen met daaraan gekoppeld een rechterlijke dwangsom van maximaal € 15.000.
5. Omdat verweerder niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn een besluit heeft genomen, heeft eiseres op 18 april 2024 een herhaald beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ingediend. Verweerder heeft tot op heden nog niet beslist op het bezwaar van eiseres.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. Eiseres heeft in haar beroepschrift in zaaknummer SGR 24/3055 erop gewezen dat het maximum van de rechterlijke dwangsom is bereikt. De rechtbank is echter niet bevoegd om te beoordelen of verweerder de bij uitspraak van 5 oktober 2023 opgelegde dwangsom geheel of ten dele heeft verbeurd. [1] Voor het vaststellen van de verschuldigdheid en de hoogte van de rechterlijke dwangsom moet eiseres zich wenden tot de burgerlijke rechter.
7. Eiseres heeft op 30 januari 2024 en 18 april 2024 beroep ingesteld wegens niet tijdig beslissen, omdat zij in afwachting is van een besluit op haar verzoek van
5 januari 2023 en haar bezwaar van 17 januari 2023. Verweerder heeft in deze zaken ter zitting het standpunt ingenomen dat eiseres niet-ontvankelijk is in haar beroepen vanwege het ontbreken van procesbelang. Eiseres heeft op 25 maart 2024 er namelijk voor gekozen om mee te doen aan de pilot van Stichting Gelijkwaardig Herstel (SGH), waardoor de behandeling van haar verzoek bij de CWS is aangehouden in afwachting van de uitkomst van dat traject. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de SGH beoogt om tot een totaaloplossing tegen finale kwijting te komen, zodat het in de rede ligt dat ook het bezwaar van eiseres tegen de definitieve beschikking tegemoetkoming opzet/grove schuld van
27 december 2022 wordt meegenomen in die totaaloplossing. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft verweerder in zaaknummer SGR 24/994 een brief van de CWS overgelegd waaruit de rechtbank afleidt dat de procedure van eiseres bij de CWS definitief stopt op het moment dat eiseres het traject bij de SGH afsluit met een vaststellingsovereenkomst (vso) en dat de CWS pas weer verder gaat met de behandeling van de aanvraag als eiseres het traject bij de SGH afbreekt zonder een vso.
8. Eiseres heeft ter zitting toegelicht dat zij op 25 maart 2024 contact heeft gehad met een schadeanalist van de SGH, dat haar schadeanalyse inmiddels is doorgezet naar de schadebehandelaar en dat de SGH nu aan zet is om zich daarover uit te laten.
9. Volgens vaste jurisprudentie is er sprake van procesbelang als het resultaat dat de indiener van een beroepschrift met het instellen van beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van alleen een formeel of principieel belang bij een oordeel van de bestuursrechter is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang.
10. De rechtbank overweegt dat de procedure bij de bestuursrechter bij niet tijdig beslissen bedoeld is als prikkel om alsnog een spoedig besluit af te dwingen. De uitkomst van het traject bij de SGH is evenwel van doorslaggevende invloed op de afhandeling van de hier in geding zijnde zaken in de zin dat verweerder geen beslissing kan en zal nemen zolang dat traject nog loopt. Indien het traject eindigt met een vso, zal verweerder ook niet meer gehouden zijn om alsnog een besluit te nemen op de aanvraag of het bezwaar. Eiseres kan op dit moment met haar beroepen dus niet alsnog de door haar gewenste besluitvorming afdwingen. Daarom heeft eiseres geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroepen tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank zal de beroepen dan ook in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.
11. Zoals ter zitting besproken, kan het procesbelang herleven indien eiseres het traject bij de SGH afbreekt zonder een vso. De rechtbank acht het niet onevenredig bezwarend dat eiseres zo nodig op dat moment weer beroep instelt tegen het uitblijven van een beslissing. Indien het traject bij de SGH wel tot een vso leidt, dan hoeft verweerder zoals overwogen geen besluit meer te nemen en herleeft het procesbelang niet.

Conclusie en gevolgen

12. Voor zover het beroep in zaaknummer SGR 24/3055 zich richt tegen de vaststelling van de al dan niet verbeurde rechterlijke dwangsom, is de rechtbank onbevoegd.
Voor zover de beroepen zich richten tegen het niet tijdig beslissen, zijn deze niet-ontvankelijk. Omdat eiseres terecht in beroep is gekomen tegen het uitblijven van een beslissing, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van in totaal € 102 en de proceskosten vergoedt. Eiseres heeft echter geen proceskosten gemaakt die volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd voor zover het beroep in zaaknummer SGR 24/3055 is gericht tegen de vaststelling van de al dan niet verbeurde rechterlijke dwangsom;
- bepaalt dat eiseres een vordering daarover bij de burgerlijke rechter kan indienen;
- verklaart de beroepen niet-ontvankelijk voor zover deze gericht zijn tegen het niet tijdig beslissen;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van in totaal € 102 aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 april 2020,