In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 april 2024 een eindbeschikking gedaan in het kader van een procedure over gezamenlijke toegang van ouders. De zaak betreft een verzoek van de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Krim, en de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. D. Vurdelja, met betrekking tot de toegang tot de Coinbase rekening. De rechtbank had eerder op 15 februari 2024 bepaald dat de man bewijsstukken moest overleggen over de Coinbase rekening, die op 4 januari 2022 was geopend. De man diende op 8 april 2024 een F9-formulier in, maar de rechtbank heeft geen kennis genomen van zijn reactie op het formulier van de vrouw.
De rechtbank heeft de overgelegde stukken van de man beoordeeld, waaruit blijkt dat de Coinbase rekening nog bestaat en dat er in 2022 overboekingen hebben plaatsgevonden. De vrouw betwist echter dat de man een volledig beeld heeft gegeven van de transacties, aangezien er mogelijk ook in 2023 overboekingen zijn geweest. De rechtbank oordeelt dat de man moet aantonen wat het saldo op de Coinbase rekening was op de peildatum van 3 juli 2023, waarna dit saldo gelijkelijk tussen de partijen moet worden verdeeld. De rechtbank heeft de eerdere beslissingen gehandhaafd en het meer of anders verzochte afgewezen.
De beschikking is uitgesproken door mr. C.S.F. de Nijs, bijgestaan door griffier mr. R.P. Bas, en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft de man opgedragen om inzage te geven in het saldo van de Coinbase rekening op de peildatum, zodat een eerlijke verdeling kan plaatsvinden.