ECLI:NL:RBDHA:2024:8968

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
24/1449
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op verzoek onder de Wet open overheid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op de aanvraag van 4 januari 2024. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij brief van 5 februari 2024 aan eiseres laat weten dat de informatie waar zij naar vraagt (gedeeltelijk) niet in het bezit van verweerder is maar mogelijk berust onder het OM. Verweerder heeft het Woo-verzoek daarom doorgezonden aan het OM. Vervolgens is onduidelijk of verweerder voor een gedeelte van de verzochte informatie alsnog een inhoudelijk besluit op het Woo-verzoek zal nemen. Bij brief van 22 februari 2024 laat verweerder weten dat bij zijn ministerie geen informatie berust dat onder het Woo-verzoek valt. Verweerder biedt zijn excuses aan voor de onduidelijkheid die is ontstaan als gevolg van de brief van 5 februari 2024. Dit doet niet af aan het feit dat verweerder met de brief van 5 februari 2024 een besluit heeft genomen op het Woo-verzoek dan wel heeft aangegeven dat geen inhoudelijk besluit kan worden genomen. De rechtbank stelt vast dat verweerder op dezelfde dag als de ingebrekestelling alsnog een besluit heeft genomen. Dit betekent dat het procesbelang aan het beroep niet tijdig beslissen is komen te ontvallen. Het beroep niet tijdig beslissen is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres betaalde griffierecht en de gemaakte proceskosten, die zijn vastgesteld op € 437,50. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de beslistermijn was overschreden toen het besluit werd genomen en dat het besluit een onduidelijkheid bevat waardoor het eiseres niet tegen te werpen is dat zij een beroep tegen het niet tijdig beslissen heeft ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/1449

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres] h.o.d.n. Onderzoeksbureau [handelsnaam] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H.J. Oosterhagen),
en

de minister van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op de aanvraag van 4 januari 2024.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. Eiseres heeft de aanvraag in het kader van de Wet open overheid (Woo) ingediend op 4 januari 2024. Verweerder moet binnen vier weken beslissen op de aanvraag. [2] Verweerder had dus uiterlijk op 2 februari 2024 moeten beslissen. Eiseres heeft verweerder op 5 februari 2024 in gebreke gesteld.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij brief van 5 februari 2024 aan eiseres laat weten dat de informatie waar zij naar vraagt (gedeeltelijk) niet in het bezit van verweerder is maar mogelijk berust onder het OM. Verweerder heeft het Woo-verzoek daarom doorgezonden aan het OM. Vervolgens is onduidelijk of verweerder voor een gedeelte van de verzochte informatie alsnog een inhoudelijk besluit op het Woo-verzoek zal nemen. Bij brief van 22 februari 2024 laat verweerder weten dat bij zijn ministerie geen informatie berust dat onder het Woo-verzoek valt. Verweerder biedt zijn excuses aan voor de onduidelijkheid die is ontstaan als gevolg van de brief van 5 februari 2024. Dit doet niet af aan het feit dat verweerder met de brief van 5 februari 2024 een besluit heeft genomen op het Woo-verzoek dan wel heeft aangegeven dat geen inhoudelijk besluit kan worden genomen. Het heeft er echter wel voor gezorgd dat eiseres in de veronderstelling was dat verweerder nog altijd in gebreke was met beslissen.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder op dezelfde dag als de ingebrekestelling alsnog een besluit heeft genomen. Dit betekent dat het procesbelang aan het beroep niet tijdig beslissen is komen te ontvallen.
6. Het beroep niet tijdig beslissen is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
7. Het beroep heeft mede betrekking op het alsnog genomen besluit, omdat verweerder niet tegemoetgekomen is aan het verzoek van eiseres. Eiseres heeft aangegeven het niet eens te zijn met dit besluit, en omdat tegen dat besluit bezwaar kan worden gemaakt, zal de rechtbank het beroep voor zover gericht tegen dit besluit naar verweerder doorsturen ter behandeling als bezwaar.
8. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de beslistermijn was overschreden toen het besluit werd genomen en dat het besluit een onduidelijkheid bevat waardoor het eiseres niet tegen te werpen is dat zij een beroep tegen het niet tijdig beslissen heeft ingesteld. De rechtbank veroordeelt verweerder daarom in het door eiseres betaalde griffierecht en de gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde van €875,- en een wegingsfactor 0,5 (licht)). Deze wegingsfactor is toegepast omdat het in deze zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel artikel 4.4, eerste lid van de Woo