In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op 22 mei 2024 in een beroep dat eiser heeft ingediend tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had eerder een aanvraag ingediend voor asiel, maar verweerder had niet tijdig beslist, ondanks een eerdere uitspraak van de rechtbank van 12 januari 2023 waarin verweerder was opgedragen om binnen acht weken na 9 november 2022 te beslissen. Eiser heeft beroep ingesteld omdat deze termijn was overschreden.
De rechtbank heeft besloten dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting. De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan, mits hij eerst een ingebrekestelling heeft gestuurd. In dit geval was een ingebrekestelling niet nodig, omdat de rechtbank al een duidelijke termijn had gesteld in de eerdere uitspraak.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet binnen de gestelde termijn heeft beslist en heeft verweerder een nieuwe termijn van twee weken opgelegd om alsnog een besluit te nemen. Tevens heeft de rechtbank verweerder een dwangsom opgelegd van € 200,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, wat betekent dat eiser gelijk heeft gekregen. Eiser heeft ook recht op een vergoeding van de proceskosten, die door verweerder moeten worden betaald.
De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 22 mei 2024. De rechtbank heeft de beslissing genomen in het belang van een tijdige besluitvorming in asielzaken, waarbij de rechten van de betrokkenen worden gewaarborgd.