ECLI:NL:RBDHA:2024:8936
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 23 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 25 maart 2024 afgewezen, met het argument dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft op 16 april 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat hij ervan uit mag gaan dat andere EU-lidstaten, zoals Kroatië, zich aan de Europese regelgeving houden. Eiser heeft echter niet voldoende bewijs geleverd dat zijn overdracht aan Kroatië zou leiden tot een schending van zijn rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) of het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank wijst erop dat eiser geen concrete informatie heeft verstrekt over de beweerde tekortkomingen in het Kroatische asiel- en opvangsysteem.
Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat zijn traumatische ervaringen in Kroatië aanleiding zouden moeten zijn voor de staatssecretaris om zijn aanvraag in behandeling te nemen op basis van artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank concludeert echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn situatie zodanig bijzonder is dat overdracht aan Kroatië onevenredig hard zou zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris in stand blijft en eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.