ECLI:NL:RBDHA:2024:8936

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
NL24.12995
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 23 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 25 maart 2024 afgewezen, met het argument dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft op 16 april 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat hij ervan uit mag gaan dat andere EU-lidstaten, zoals Kroatië, zich aan de Europese regelgeving houden. Eiser heeft echter niet voldoende bewijs geleverd dat zijn overdracht aan Kroatië zou leiden tot een schending van zijn rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) of het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank wijst erop dat eiser geen concrete informatie heeft verstrekt over de beweerde tekortkomingen in het Kroatische asiel- en opvangsysteem.

Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat zijn traumatische ervaringen in Kroatië aanleiding zouden moeten zijn voor de staatssecretaris om zijn aanvraag in behandeling te nemen op basis van artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank concludeert echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn situatie zodanig bijzonder is dat overdracht aan Kroatië onevenredig hard zou zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris in stand blijft en eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.12995
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. J. de Jong),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. I.E. Lemmers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 25 maart 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 16 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M. Kurdi als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser voert aan dat hij al eerder een asielverzoek in Kroatië heeft ingediend en dat dit verzoek blijkbaar is afgewezen. Omdat er geen stukken uit die procedure beschikbaar zijn gesteld door de staatssecretaris is het niet duidelijk om welke reden het verzoek is afgewezen en of Kroatië zich aan de internationale richtlijnen heeft gehouden. Eiser vreest daarom voor indirect refoulement. Verder volgt volgens eiser uit rapporten dat Kroatië het niet nauw neemt met zijn verplichtingen jegens asielzoekers en regelmatig in strijd met de richtlijnen handelt. Er kan daarom niet worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië.
6. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid ten aanzien van alle lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat de staatssecretaris, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat alle lidstaten het unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen. Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Kroatië, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Kroatische autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Daarvan is sprake in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.
7. De rechtbank is van oordeel dat eiser daar niet in geslaagd. De enkele verwijzing naar ‘rapporten’ is onvoldoende concreet. Dit is geen reden waarom de huidige lijn in de rechtspraak niet gevolgd kan worden, zoals bijvoorbeeld in de recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 7 maart 20242. Verder blijkt uit de registratie in Eurodac en het claimakkoord niet dat een eerdere asielaanvraag van eiser in Kroatië is afgewezen. Bovendien hebben de Kroatische autoriteiten met het claimakkoord gegarandeerd dat zij de asielaanvraag van eiser in behandeling zullen nemen, op de wijze beschreven in artikel 20, vijfde lid en zo nodig artikel 18, tweede lid, tweede alinea, van de Dublinverordening. Eiser heeft verder niet onderbouwd waarom de Kroatische autoriteiten zich niet zullen houden aan hun verplichtingen jegens hem en waarom het onmogelijk of zinloos voor hem zou zijn om hierover te klagen bij de (hogere) Kroatische autoriteiten. De beroepsgrond slaagt niet.

Artikel 17 van de Dublinverordening

8. Eiser voert aan dat de staatssecretaris toepassing had moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening vanwege zijn traumatische ervaringen in Kroatië. Eiser heeft twee keer een gewelddadige pushback meegemaakt, waarbij hij is mishandeld, bestolen en met de dood bedreigd. Verder is hij onder andere zeven uur opgesloten zonder eten en drinken, waarbij hij niet de gelegenheid kreeg om asiel aan te vragen. Eiser stelt verder dat zijn problemen complex zijn. Ook daarom moet de staatssecretaris zijn asielaanvraag aan zich trekken.
9. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan Kroatië
onevenredig hard is. Ten aanzien van de ervaringen van eiser heeft de staatssecretaris verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 13 september 20233, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat er geen aanwijzingen zijn dat Dublinclaimanten slachtoffer worden van pushbacks. Eiser heeft geen informatie aangeleverd waaruit blijkt dat daar nu anders over gedacht moet worden. Hij heeft ook anderszins niet aannemelijk gemaakt dat hij na overdracht aan Kroatië in een vergelijkbare situatie terecht zal komen. Tegen deze achtergrond mocht de staatssecretaris overwegen dat niet is gebleken dat de gebeurtenissen in Kroatië voor eiser zodanig ernstige (psychische) gevolgen hebben gehad, dat terugkeer naar Kroatië onevenredig hard zou zijn. Verder heeft eiser niet toegelicht welke problemen hij heeft, en waarom die complex zijn. De staatssecretaris hoefde de asielaanvraag van eiser dus niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. Van een motiveringsgebrek is geen sprake.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 april 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.