ECLI:NL:RBDHA:2024:8924

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
NL24.15196
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse vreemdeling en de beoordeling van de informatieplicht bij de uitreiking van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 april 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de vreemdelingenbewaring van een Algerijnse eiser. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de eiser op 4 april 2024 in vreemdelingenbewaring gesteld op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding wordt aangemerkt. Tijdens de zitting op 15 april 2024 was eiser aanwezig, bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde, en was er een tolk aanwezig. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de informatieplicht van artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 heeft geschonden, omdat eiser niet schriftelijk en in een begrijpelijke taal op de hoogte is gebracht van de redenen voor zijn bewaring. Ondanks deze schending oordeelt de rechtbank dat dit niet leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring, omdat de belangen die met de maatregel zijn gediend zwaarder wegen dan het gebrek in de informatievoorziening.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat er zware gronden zijn voor de bewaring, waaronder het feit dat eiser Nederland zonder geldig reisdocument is binnengekomen en zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken. Eiser voerde aan dat hij gezien zijn jonge leeftijd en zijn wens om zelfstandig naar Algerije te vertrekken, in aanmerking moest komen voor een lichter middel, zoals plaatsing in een vrijheidsbeperkende locatie. De rechtbank heeft deze beroepsgrond verworpen, omdat er onvoldoende garanties zijn dat eiser daadwerkelijk zelfstandig zou terugkeren. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.15196
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummmer]
(gemachtigde: mr. H. Palanciyan), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Inleiding

Op 4 april 2024 heeft de staatssecretaris eiser in vreemdelingenbewaring gesteld, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Dit beroep wordt ook aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 15 april 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. A.D. Kupelian als waarnemer voor zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen dhr. El Bouch. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser heeft de Algerijnse nationaliteit heeft en is geboren op [geboortedatum] 2000.
De uitreiking van de maatregel van bewaring
2. Eiser voert aan dat staatssecretaris de informatieplicht van artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft geschonden. Bij de uitreiking van de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris hem namelijk niet schriftelijk, in een taal die hij begrijpt, op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring.
3. De rechtbank stelt vast dat de uitreiking van de maatregel van bewaring niet heeft plaatsgevonden met inachtneming van de informatieplicht van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. Dit levert weliswaar een schending op, maar die leidt er niet direct toe dat de bewaring onrechtmatig is. Wel leidt de schending tot een belangenafweging.1 De rechtbank overweegt
1. Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 15
dat het gaat om een relatief gering gebrek, omdat in het gehoor voorafgaand aan de bewaring aan eiser –met behulp van een tolk in de Arabisch Algerijnse taal – is meegedeeld op welke gronden de maatregel van bewaring aan hem is opgelegd. De rechtbank leidt hieruit af dat eiser bij de uitreiking al op de hoogte was van de redenen van bewaring. Gelet op het voorgaande leidt de schending van artikel 5.3 van het Vb in dit geval niet tot onrechtmatigheid van de bewaring. De ernst van het gebrek weegt immers niet op tegen de belangen die met de maatregel van bewaring zijn gediend. De beroepsgrond slaagt niet.
De gronden van de maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris moet dit motiveren aan de hand van de gronden in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). De staatssecretaris heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
Ter zitting heeft de staatssecretaris de lichte grond onder 4e prijsgegeven.
5. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden onder 3a en 3b feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser is Nederland ingereisd zonder geldig reisdocument. Verder is eiser op 21 februari 2020 en 31 oktober 2022 met onbekende bekende bestemming uit de opvang vertrokken, waardoor de staatssecretaris geen toezicht op hem kon houden.
6. De zware gronden onder 3a en 3b zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Hetgeen eiser heeft aangevoerd met betrekking tot de grond onder 4b behoeft daarom geen bespreking meer. De beroepsgrond slaagt niet.

Het lichter middel

7. Eiser voert aan dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring, zoals plaatsing in een vrijheidsbeperkende locatie (VBL). Dit gelet op de jonge leeftijd van eiser en omdat hij zelfstandig naar Algerije wil vertrekken.
8. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden en de motivering daarvan volgt dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Daar komt bij dat eiser eerder de mogelijkheid heeft gehad om zijn vertrek te regelen, maar dat toen niet heeft gedaan. Eiser heeft ook geen geld om zijn uitreis te betalen. Een lichter middel biedt aldus
november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180.
onvoldoende garantie dat hij daadwerkelijk zelfstandig naar Algerije zal terugkeren. De staatssecretaris hoefde in het feit dat eiser jong is (hij is 23 jaar), ook geen aanleiding te zien om een lichter middel op te leggen. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
9. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 april 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.