Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] , eiser
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 29 april 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. De eiser, die stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben, werd op 3 april 2024 in vreemdelingenbewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had deze maatregel genomen op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een concreet aanknopingspunt was voor een overdracht onder de Dublinverordening en er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, dat ook als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Op 11 april 2024 werd de maatregel van bewaring opgeheven, maar de rechtbank moest nog beoordelen of de bewaring voorafgaand aan de opheffing onrechtmatig was geweest.
Tijdens de zitting op 15 april 2024 was de eiser niet aanwezig, maar de gemachtigde van de staatssecretaris was wel aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende gronden had voor de bewaring en dat deze niet onrechtmatig was. Eiser voerde aan dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel dan bewaring, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom dit niet het geval was. Ook de stelling van eiser dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend had gehandeld, werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de uitzetting van eiser voldoende voortvarend had ter hand genomen, en dat er geen aanleiding was voor schadevergoeding. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.