ECLI:NL:RBDHA:2024:8921

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
NL24.14762
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van vreemdelingenbewaring en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 29 april 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de vreemdelingenbewaring van eiser, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd op 2 april 2024. Eiser, die stelt de Roemeense nationaliteit te bezitten, heeft beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring, die op 11 april 2024 door de staatssecretaris is opgeheven. De rechtbank heeft het beroep op 15 april 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet aanwezig waren, terwijl de staatssecretaris vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft zich in deze uitspraak gericht op de rechtmatigheid van de bewaring en de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding. De staatssecretaris had de bewaring gerechtvaardigd op basis van een concreet aanknopingspunt voor een overdracht onder de Dublinverordening en het risico dat eiser zich aan toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser de gronden voor de bewaring niet heeft betwist en dat de motivering van de staatssecretaris voldoende was om de maatregel te dragen.

De rechtbank heeft ambtshalve getoetst of de bewaring op enig moment onrechtmatig was en concludeert dat dit niet het geval is. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 29 april 2024 en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.14762
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Wortel), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Inleiding

Op 2 april 2024 heeft de staatssecretaris eiser in vreemdelingenbewaring (bewaring) gesteld, op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Dit beroep wordt ook aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft op 11 april 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 15 april 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig was.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt dat hij de Roemeense nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1983.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
De gronden van de maatregel van bewaring
3. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser heeft de gronden niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de gronden en de motivering daarvan de maatregel van bewaring kunnen dragen.
Ambtshalve toetsing
5. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.

Conclusie

6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 april 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.