ECLI:NL:RBDHA:2024:8897
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een asielaanvraag en de toepassing van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 28 maart 2024 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 23 april 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, terwijl eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag niet in behandeling genomen hoeft te worden, op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft aangevoerd dat hij gedwongen werd om een asielaanvraag in Oostenrijk in te dienen en dat hij steun zou ondervinden van de Ahmadiyya-gemeenschap in Nederland. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat overdracht aan Oostenrijk onevenredig hard zou zijn. De rechtbank wijst erop dat eiser niet heeft aangetoond dat hij niet in Oostenrijk kan klagen over de behandeling van zijn aanvraag.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier, en is openbaar uitgesproken op 26 april 2024.