ECLI:NL:RBDHA:2024:8897

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
NL24.13809
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een asielaanvraag en de toepassing van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 28 maart 2024 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 23 april 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, terwijl eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag niet in behandeling genomen hoeft te worden, op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft aangevoerd dat hij gedwongen werd om een asielaanvraag in Oostenrijk in te dienen en dat hij steun zou ondervinden van de Ahmadiyya-gemeenschap in Nederland. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat overdracht aan Oostenrijk onevenredig hard zou zijn. De rechtbank wijst erop dat eiser niet heeft aangetoond dat hij niet in Oostenrijk kan klagen over de behandeling van zijn aanvraag.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier, en is openbaar uitgesproken op 26 april 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.13809
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. A. van der Toorn),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. D. van Hout).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 28 maart 2024 niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 23 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.¹ In dit geval heeft Nederland bij Oostenrijk een verzoek om terugname gedaan. Oostenrijk heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Asielaanvraag in Oostenrijk
5. Eiser voert aan dat hij in Oostenrijk gedwongen werd om een asielaanvraag in te dienen, omdat hij anders zou worden teruggestuurd naar Pakistan. Ook al had hij tegen dit handelen willen klagen, dan wist hij niet bij welke instantie hij had moeten zijn.
6. De rechtbank overweegt als volgt. De staatssecretaris heeft terecht overwogen dat eiser dient te klagen bij de daarvoor geschikte instanties in Oostenrijk als hij meent dat de Oostenrijkse autoriteiten onrechtmatig of disproportioneel hebben gehandeld. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit onmogelijk of zinloos is. De stelling dat hij niet wist waar hij had moeten zijn, doet daaraan niet af. Uit de verklaringen van eiser blijkt ook niet dat hij heeft geprobeerd om te klagen. Overigens had eiser kennelijk geen rechtmatig verblijf in Oostenrijk. Er zou dus geen reden zijn om hem niet uit te zetten naar zijn land van herkomst als hij geen asielmotieven naar voren brengt. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17 van de Dublinverordening
7. Eiser voert aan dat de staatssecretaris zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken. Eiser behoort namelijk tot de Ahmadiyya, die vervolgd worden in Pakistan. Nederland telt een grote Ahmadiyya- gemeenschap, en Oostenrijk niet. Eiser zou steun ondervinden van die gemeenschap in Nederland als zijn asielaanvraag hier behandeld wordt.
8. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan Oostenrijk onevenredig hard is. Dat eiser in Nederland steun zou ondervinden van de grote Ahmadiyya
-gemeenschap, is daarvoor onvoldoende. De staatssecretaris hoefde geen toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
26 april 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.