ECLI:NL:RBDHA:2024:8894
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenveroordeling in asielzaak na intrekking beroep
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het verzoek van een asielzoeker om proceskostenveroordeling. De verzoeker had op 31 mei 2023 zijn asielaanvraag ingediend, maar verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, had niet tijdig beslist. Op 29 april 2024 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen, waarna de verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken. De verzoeker vroeg de rechtbank om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten, maar verweerder weigerde dit.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank overwoog dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien het beroep was ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet was gekomen aan de verzoeker, kon de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
Echter, de rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een ontvankelijk beroep, omdat de beslistermijn voor de asielaanvraag was verlengd met negen maanden op basis van het besluit WBV 2023/3. Dit betekende dat verweerder pas uiterlijk op 1 september 2024 had moeten beslissen. De ingebrekestelling van de verzoeker was prematuur, wat leidde tot een niet-ontvankelijk beroep. Daarom werd het verzoek tot proceskostenveroordeling als kennelijk ongegrond afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier.