ECLI:NL:RBDHA:2024:8894

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
NL24.6560
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenveroordeling in asielzaak na intrekking beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het verzoek van een asielzoeker om proceskostenveroordeling. De verzoeker had op 31 mei 2023 zijn asielaanvraag ingediend, maar verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, had niet tijdig beslist. Op 29 april 2024 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen, waarna de verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken. De verzoeker vroeg de rechtbank om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten, maar verweerder weigerde dit.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank overwoog dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien het beroep was ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet was gekomen aan de verzoeker, kon de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.

Echter, de rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een ontvankelijk beroep, omdat de beslistermijn voor de asielaanvraag was verlengd met negen maanden op basis van het besluit WBV 2023/3. Dit betekende dat verweerder pas uiterlijk op 1 september 2024 had moeten beslissen. De ingebrekestelling van de verzoeker was prematuur, wat leidde tot een niet-ontvankelijk beroep. Daarom werd het verzoek tot proceskostenveroordeling als kennelijk ongegrond afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.6560
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.H.R. de Boer) en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van verzoeker, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op de asielaanvraag van verzoeker.
Op 29 april 2024 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen op de aanvraag.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. Verweerder heeft aangegeven de proceskosten niet te willen vergoeden.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Verzoeker heeft op 31 mei 2023 zijn asielaanvraag ingediend. Verweerder had, met toepassing van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), in beginsel uiterlijk op 1 december 2023 op de aanvraag moeten beslissen.
4. Sinds 27 januari 2023 is het besluit met kenmerk WBV 2023/3 van kracht.1 Dit besluit heeft tot gevolg dat de beslistermijnen van asielaanvragen die zijn ingediend vanaf
1 januari 2023 tot 1 januari 2024 met negen maanden zijn verlengd. De asielaanvraag van verzoeker valt onder het toepassingsbereik van dit besluit. Dit betekent dat de beslistermijn in zijn zaak met negen maanden was verlengd en dat verweerder uiterlijk op 1 september 2024 op de aanvraag had moeten beslissen. De ingebrekestelling van 3 februari 2024 was dan ook prematuur, hetgeen zou hebben geleid tot een niet-ontvankelijk beroep.
5. Nu er geen sprake is van een ontvankelijk beroep, is naar het oordeel van de rechtbank ook geen sprake van geheel of gedeeltelijk tegemoetkomen aan het beroep van verzoeker in de zin van artikel 8:75a van de Awb. Het verzoek wordt als kennelijk ongegrond afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek tot proceskostenveroordeling af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier.
1 Staatscourant van 26 januari 2023, nr. 3235.
t