ECLI:NL:RBDHA:2024:8886
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Eiser, die stelt de Syrische nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag ingediend, maar verweerder heeft deze niet in behandeling genomen op basis van het standpunt dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 23 mei 2024 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.
Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte geen uitstel heeft verleend voor het indienen van een nadere zienswijze en dat hij niet in staat was om zijn medisch dossier tijdig te overleggen. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat eiser voldoende tijd heeft gehad om zijn stukken in te dienen. De rechtbank concludeert dat verweerder zich terecht heeft gebaseerd op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat men mag aannemen dat Bulgarije zijn internationale verplichtingen nakomt. Eiser heeft niet aangetoond dat er ernstige tekortkomingen zijn in de Bulgaarse asielprocedure die zijn terugkeer zouden kunnen belemmeren.
De rechtbank wijst het beroep van eiser af, omdat hij niet heeft kunnen aantonen dat er sprake is van een afhankelijkheidsrelatie met zijn broer, zoals vereist onder artikel 16 van de Dublinverordening. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. Tevens wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en krijgt eiser geen vergoeding van zijn proceskosten.