ECLI:NL:RBDHA:2024:8835
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
Op 4 juni 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een eiser die in beroep ging tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris had op 24 april 2024 besloten dat Bulgarije verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Tijdens de zitting op 24 mei 2024 waren zowel de gemachtigde van de staatssecretaris als de gemachtigde van eiser aanwezig, evenals eiser zelf.
De rechtbank heeft het beroep van eiser beoordeeld aan de hand van de argumenten die hij heeft aangevoerd. Eiser betoogde dat de staatssecretaris ten onrechte geen toepassing had gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening, omdat hij psychische problemen had als gevolg van zijn verblijf in Bulgarije. Eiser stelde dat hij 28 dagen was vastgezet en meerdere keren door de politie was geslagen, wat zijn psychische klachten zou onderbouwen. De rechtbank oordeelde echter dat eiser zijn claims niet voldoende had onderbouwd met medische stukken, waardoor de staatssecretaris niet verplicht was om de asielaanvraag aan zich te trekken.
De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en de staatssecretaris de asielaanvraag terecht niet in behandeling had genomen. Eiser kreeg geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak werd gedaan door rechter S.A. van Hoof, in aanwezigheid van griffier D. Steenbeek, en werd openbaar gemaakt. Eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om hoger beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na de uitspraak.