ECLI:NL:RBDHA:2024:8827

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2024
Publicatiedatum
7 juni 2024
Zaaknummer
NL24.19381
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd aan vreemdeling zonder rechtmatig verblijf

Op 7 juni 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eiseres, een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf, beroep heeft ingesteld tegen een vrijheidsbeperkende maatregel die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. De maatregel, die op 2 mei 2024 was vastgesteld, verplichtte eiseres om in de gemeente Tytsjerksteradiel te verblijven, specifiek in de vrijheidsbeperkende locatie Gezinslocatie Burgum. De staatssecretaris stelde deze maatregel op omdat eiseres niet had voldaan aan de verplichting om Nederland uit eigen beweging te verlaten en omdat zij geen rechtmatig verblijf meer had. Eiseres voerde aan dat de maatregel niet in het belang van haar jongste zoon was, wiens gezondheidstoestand verslechterde, en dat zijn woonlocatie niet mocht veranderen.

De rechtbank overwoog dat het beroep van eiseres niet kon leiden tot de gewenste terugplaatsing naar reguliere opvang in Zutphen, omdat de kern van de zaak de rechtmatigheid van de vrijheidsbeperkende maatregel betrof. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat eiseres geen rechtmatig verblijf meer genoot en dat de vrijheidsbeperkende maatregel gerechtvaardigd was in het belang van de openbare orde. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom de maatregel was opgelegd en dat het belang van de jongste zoon in de overwegingen was meegenomen door eiseres samen met haar zoon te plaatsen in een gezinslocatie. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.19381

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiseres

V-nummer: [v-nummer 1]
mede namens haar minderjarige kinderen:

[naam 2]

V-nummer: [v-nummer 2]

[naam 3]

V-nummer: [v-nummer 3]
(gemachtigde: mr. M. Görsültürk),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 2 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiseres een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, als bedoeld in artikel 56, eerste lid van de Vw [1] (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL24.19406, op 31 mei 2024 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hum gemachtigden.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 56, eerste lid, van de Vw kan door de staatssecretaris overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te geven regels, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, de vrijheid van beweging worden beperkt van de vreemdeling die:
a. geen rechtmatig verblijf heeft;
b. rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, met uitzondering van de onderdelen b, d, en e.
Op grond van artikel 56, tweede lid, van de Vw blijft toepassing van het eerste lid achterwege, dan wel wordt de toepassing beëindigd, zodra de vreemdeling te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hiertoe voor hem ook gelegenheid bestaat.
1.2.
De vrijheidsbeperkende maatregel kan ingevolge artikel 5.1 van het Vb [2] bestaan uit:
a. een verplichting zich bij verblijf in Nederland in een bepaald gedeelte van Nederland te bevinden, of;
b. een verplichting zich te houden aan een verbod om zich in een bepaald gedeelte of bepaalde gedeelten van Nederland te bevinden.
1.3.
In paragraaf A5/1 van de Vc [3] staat vermeld dat, anders dan bij de oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel zoals neergelegd in de Vw, een vrijheidsbeperkende maatregel in de regel niet disproportioneel zal zijn indien deze nodig is voor de voorbereiding van het vertrek van de vreemdeling. Wel moet worden nagegaan of in de gegeven omstandigheden, de door de vreemdeling gestelde belangen zwaarder moeten wegen dan het belang van de overheid bij het beschikbaar houden van de vreemdeling voor het vertrekproces.
1.4.
In paragraaf A5/5 van de Vc staat vermeld dat de vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56 van de Vw – in combinatie met een toezichtmaatregel op grond van artikel 54 eerste lid, van de Vw – wordt opgelegd op grond van de openbare orde of de nationale veiligheid aan de vreemdeling zonder rechtmatig verblijf.
2. De staatssecretaris heeft eisers verplicht om met ingang van 7 mei 2024 te verblijven in de gemeente Tytsjerksteradiel, alwaar zij zich in de vrijheidsbeperkende locatie (VBL) Gezinslocatie Burgum dienen op te houden. De staatssecretaris heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en acht hierbij van belang dat eiseres niet heeft voldaan aan de rechtsplicht om uit eigen beweging Nederland te verlaten. Verder beschikt eiseres niet over een vaste woon- of verblijfsplaats, noch over voldoende middelen van bestaan. Tot slot werpt de staatssecretaris eiseres tegen dat het haar niet langer is toegestaan te verblijven in een reguliere opvanglocatie omdat het recht op opvang per 21 maart 2024 is verstreken.
3. Eiseres voert aan dat de maatregel niet in het belang is van haar jongste zoon in verband met zijn verslechterde gezondheidstoestand. Het is in het belang van de zoon van eiseres dat zijn woonlocatie niet wijzigt. Eiseres heeft in dit verband verwezen naar een brief van de gemeente Zutphen van 28 maart 2024 met daarbij een evaluatieplan betreffende jeugdhulp voor haar jongste zoon.
4. De rechtbank overweegt allereerst dat eiseres met het onderhavige beroep niet de door haar gewenste terugplaatsing naar de reguliere opvang in Zutphen kan bereiken. In het onderhavige beroep staat immers de vraag centraal of de vrijheidsbeperkende maatregel aan eiseres kon worden opgelegd. De beroepsgronden die zien op de gewenste terugplaatsing in Zutphen treffen dan ook geen doel nu deze gronden niet zien op de rechtmatigheid van de vrijheidsbeperkende maatregel.
4..1. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat eiseres geen rechtmatig verblijf meer geniet in Nederland en dat zij hierdoor ook niet langer recht heeft op opvang en voorzieningen vanuit het COa. Deze rechten zijn immers van rechtswege beëindigd. Ook heeft de staatssecretaris terecht vastgesteld dat eiseres niet binnen de aan haar gegunde termijn Nederland uit eigen beweging heeft verlaten. Daarnaast is niet gebleken dat eiseres over een andere vaste woon- of verblijfplaats beschikt of dat zij voldoende middelen van bestaan heeft. Hierdoor geldt dat de enige manier om aan eiseres nog een vorm van opvang te bieden, opvang in de VBL is. Hieraan is gekoppeld dat aan eiseres ook een vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgelegd.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris in de maatregel voldoende gemotiveerd waarom de vrijheidsbeperkende maatregel aan eiseres wordt opgelegd. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet heeft weersproken dat het belang van de openbare orde het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel vordert. De rechtbank ziet ook voor het overige geen aanleiding voor het oordeel dat de plaatsing in de VBL geen geschikt middel is voor eiseres. Het gestelde belang van de jongste zoon die bij eiseres verblijft, is tot aan het beroep niet aan de orde geweest. In het gehoor voorafgaand aan het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel heeft eiseres enkel gewezen op het belang van haar in Den Haag verblijvende oudste zoon. Onder deze omstandigheden kan de staatssecretaris niet worden tegengeworpen dat het besluit geen overweging bevat waaruit volgt dat het belang van de jongste zoon is gewogen en betrokken bij het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank het belang van de jongste zoon feitelijk wel heeft meegewogen door eiseres samen met haar zoon te plaatsen op een gezinslocatie. Dat hoefde gelet op het feit dat eiseres tot aan het beroep alleen aandacht heeft gevraagd voor het feit dat zij haar oudste zoon wilde kunnen blijven zien, geen nadere motivering.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Vreemdelingenbesluit 2000
3.Vreemdelingencirculaire 2000