Geschil9. In geschil zijn de naheffingsaanslag en de boete. Meer specifiek is in geschil of het voertuig is aangepast in de zin van artikel 33 van de Wet mrb, of het voertuig voldoet aan de inrichtingseisen voor een bestelauto, of eiseres een kans op aanpassing van de auto of een waarschuwing had moeten krijgen en of sprake is van een schending van het gelijkheidsbeginsel. Verder stelt eiseres dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en dat de boete niet in verhouding staat tot de ernst van het verzuim.
Beoordeling van het geschil
10. Op grond van artikel 33, eerste lid, van de Wet mrb (tekst geldend op 28 april 2023), kan, bij constatering van een feit dat voor een motorrijtuig geen aanvullende aangifte is gedaan in verband met verandering aan het motorrijtuig waardoor de belasting hoger wordt, de ter zake van die verandering te weinig geheven belasting worden nageheven.
11. Eiseres stelt dat het voertuig niet is aangepast en dat reeds daarom niet kan worden
nageheven. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. De rechtbank acht aannemelijk dat het voertuig op enig moment na de keuring door de RDW is aangepast. Uit het voertuigbeeld van de RDW, waarvan een kopie tot de gedingsstukken behoort, blijkt immers dat het voertuig door de RDW is gekeurd als opleggertrekker. Ten tijde van de controle had het voertuig echter een, naar ter zitting is komen vaststaan, vaste laadbak met bovenbouw. Dat eiseres, naar zij stelt, het voertuig niet zelf heeft aangepast of laten aanpassen, is niet relevant. De aanpassing kan ook zijn gedaan door de vorige houder van het voertuig. Artikel 33 van de Wet mrb stelt niet de eis dat de aanpassing moet zijn gedaan door de belastingplichtige.
12. Vaststaat dat het voertuig met de laadbak en bovenbouw niet voldoet aan de inrichtingseisen van artikel 3, eerste lid, onderdeel d, van de Wet mrb, onder meer door de lengte en de hoogte van de laadruimte, de lengte van de laadruimte die is geplaatst vóór het hart van de achterste as en de aanwezige ramen. Het voertuig dient daarom in beginsel als personenauto te worden aangemerkt. Eiseres stelt zich echter op het standpunt dat het voertuig op basis van het Kaderbesluit mrb kwalificeert als bestelauto.
13. In het Besluit inrichtingseisen bpm en mrb, welk besluit in werking is getreden op 1 januari 2022 en het Kaderbesluit mrbheeft vervangen, is voor zover hier van belang het volgende vermeld:
“
2.1.6.2 Bestelauto met vermelding ’opleggertrekker’ of ’afneembare bovenbouw’
De motorrijtuigen die als vermelding ’opleggertrekker (voor 1 januari 2013: ‘trekker’) of ’afneembare bovenbouw’ (voor 1 januari 2013: ‘voor verwisselbare opbouw’, hierna ook inbegrepen als wordt gesproken over ‘afneembare bovenbouw’) in het kentekenregister krijgen, wijken af van de bestelauto’s met een bijzondere opbouw. Deze motorrijtuigen kunnen namelijk ook worden gebruikt zonder dat de oplegger, aanhanger, afneembare opbouw of container aanwezig is. Op dat moment is het personenvervoer niet langer ondergeschikt aan het vervoer van lading. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een motorrijtuig met een (kaal) chassis waarop een koppelschotel met een hulpframe dan wel een containerframe is gemonteerd; deze onderscheidt zich echter qua uiterlijk sterk van andere auto’s. Bovendien worden deze zaken enkel aangebracht met het oog op het vervoeren van een last.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat een motorrijtuig met een (kaal) chassis waarop een koppelschotel met een hulpframe dan wel een containerframe is gemonteerd wordt aangemerkt als een bestelauto. Dit geldt ook voor een motorrijtuig dat is gekeurd met een afneembare bovenbouw (en met de bovenbouw voldoet aan alle fiscale inrichtingseisen voor een bestelauto) op het moment dat de bovenbouw / container tijdelijk niet aanwezig is.
Wanneer het motorrijtuig met een kaal chassis met koppelschotel wordt aangepast c.q. omgebouwd, bijvoorbeeld door het aanbrengen van een laadbak, of wanneer het motorrijtuig met een kaal chassis met een containerframe wordt voorzien van een container, kan een motorrijtuig ontstaan dat zich qua uiterlijk maar ook qua vervoer van last/lading niet langer onderscheidt van ‘reguliere’ motorrijtuigen. Om als bestelauto te worden aangemerkt moet het motorrijtuig dan voldoen aan alle inrichtingseisen die gelden voor een bestelauto. Als het motorrijtuig niet aan de inrichtingseisen voor een bestelauto voldoet, dan is er sprake van een personenauto.”
14. De rechtbank kan eiseres niet volgen in haar stelling dat het voertuig op basis van het hiervoor aangehaalde besluit als bestelauto dient te worden aangemerkt. Uit de tekst blijkt immers dat de auto met bovenbouw (laadbak en overkapping) dient te voldoen aan alle inrichtingseisen voor een bestelauto. Dat is hier niet het geval.
15. Dat eiseres niet eerst een waarschuwing heeft gehad, is niet in strijd met de wet en ook niet strijdig met het beleid van de belastingdienst. Er is geen beleid om eerst te waarschuwen voordat een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting wordt opgelegd in gevallen als het onderhavige. De belastingplichtige is zelf verantwoordelijk voor de juistheid en tijdigheid van de belastingbetaling.
16. Eiseres heeft ook een beroep gedaan op het herstelbeleid. In het Besluit inrichtingseisen bpm en mrb is in onderdeel 3 goedgekeurd dat degene die de aanvraag voor de inschrijving in het kentekenregister heeft verzocht, dan wel de kentekenhouder, eenmalig de gelegenheid krijgt de geconstateerde gebreken te herstellen. Deze goedkeuring geldt uitsluitend als sprake is van een minimaal gebrek waarvan het herstel betrekkelijk eenvoudig kan worden gerealiseerd en waarbij het karakter van bestelauto slechts in geringe mate is aangetast. Daarvan is in onderhavig geval geen sprake. Eiseres kan daarom geen beroep doen op deze goedkeuring.
17. Eiseres heeft ter zitting nog een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Zij heeft daartoe aangevoerd dat eigenaren van vergelijkbare voertuigen in de buurt geen naheffingsaanslag en boete hebben ontvangen. Deze enkele stelling is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om aannemelijk te maken dat sprake van een schending van het gelijkheidsbeginsel. Daarvoor zal eiseres met meer concrete informatie moeten komen. Niet bekend is immers om wat voor voertuigen het gaat, of voor deze voertuigen ook motorrijtuigenbelasting is betaald naar het tarief voor een bestelauto en of deze voertuigen al dan niet voldoen aan de inrichtingseisen van een bestelauto.
18. Uit wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, volgt dat de naheffingsaanslag terecht aan eiseres is opgelegd.
Heeft verweerder gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur?
19. Eiseres stelt dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het zorgvuldigheidsbeginsel, doordat hij de reactie op het voornemen om een naheffingsaanslag en boete op te leggen, heeft aangemerkt als een prematuur bezwaarschrift.
20. Dat de reactie op het voornemen van verweerder is aangemerkt als een prematuur bezwaarschrift verdient weliswaar niet de schoonheidsprijs, maar dat wil niet zeggen dat verweerder met deze enkele fout heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Bovendien is eiseres door deze misslag niet benadeeld. Het bezwaarschrift is immers wel ontvankelijk verklaard en de gemachtigde is ook uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld om de gronden van het bezwaar aan te vullen. Ook is de gemachtigde in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord.
21. De boete van 100% is opgelegd in overeenstemming met het bepaalde in artikel 33 van de Wet mrb in samenhang met artikel 37 van de Wet mrb en artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en met inachtneming van paragraaf 34, tweede lid van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB; tekst geldend op 28 april 2023).
22. Verweerder heeft zich in beroep evenwel nader op het standpunt gesteld dat de boete op grond van de wijziging van het BBBB per 1 juli 2023 dient te worden verminderd tot 50%, derhalve € 1.178. Het beroep is dus in zoverre gegrond.
23. Eiseres heeft gesteld dat de boete niet in verhouding staat tot de ernst van het verzuim. De rechtbank overweegt dienaangaande dat de motorrijtuigenbelasting een aangiftebelasting is en dat de houder van een motorrijtuig verantwoordelijk is voor het doen van de juiste aangifte. Dit brengt mee dat eiseres zich ervan had moeten vergewissen of het voertuig voldeed aan de inrichtingseisen die de fiscale wetgeving stelt aan de gebruikmaking van de regeling om in aanmerking te komen voor het lage tarief voor bestelauto’s voor ondernemers. Eiseres heeft niet gesteld en ook overigens is niet gebleken dat eiseres dat heeft gedaan. De rechtbank acht een boete van 50% daarom in overeenstemming met de ernst van het verzuim.
24. Eiseres heeft overigens geen feiten of omstandigheden gesteld die de rechtbank aanleiding geven om de boete verder te verminderen.
25. Gelet op wat hiervoor onder 22 is overwogen, is het beroep gegrond verklaard.
26. Verweerder dient de door eiseres gemaakte reiskosten van € 20 aan haar te vergoeden. Ook veroordeelt de rechtbank verweerder in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1). Eiseres heeft geen recht op vergoeding van de kosten voor het bezwaar nu de uitspraak op bezwaar niet is herroepen wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. De uitspraak op bezwaar dateert immers van voor de wijziging van het BBBB. Daarmee komt de totale proceskostenvergoeding op € 1.770.
27. De rechtbank ziet geen aanleiding voor toekenning van een hogere vergoeding dan voornoemd forfaitair bepaald bedrag. Eiseres heeft weliswaar verzocht om vergoeding van de werkelijke proceskosten, maar van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Bpb, die afwijking van de forfaitaire regeling van beroepsmatig verleende rechtsbijstand rechtvaardigen, is hier geen sprake. Het enkele feit dat verweerder de reactie van eiseres op het voornemen om een naheffingsaanslag en boete op te leggen per abuis heeft aangemerkt als een prematuur bezwaarschrift maakt niet dat sprake is van ernstig onzorgvuldig handelen door verweerder.