ECLI:NL:RBDHA:2024:8820

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
7 juni 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 4079
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en boete wegens niet voldoen aan inrichtingseisen voor bestelauto

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [bedrijf] Transport B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst over een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en een verzuimboete. Eiseres, [bedrijf] Transport B.V., heeft een naheffingsaanslag ontvangen voor het tijdvak van 18 maart 2022 tot en met 17 maart 2023, alsmede een verzuimboete van € 2.356. De rechtbank oordeelt dat het voertuig van eiseres niet voldoet aan de inrichtingseisen voor een bestelauto, zoals vastgelegd in de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet mrb). Eiseres had motorrijtuigenbelasting betaald naar het tarief voor een bestelauto, maar de rechtbank concludeert dat het voertuig als personenauto moet worden aangemerkt, omdat het niet voldoet aan de vereiste inrichtingseisen. De rechtbank wijst het beroep van eiseres af, maar vermindert de boete van 100% naar 50% op grond van een wijziging in het beleid van de Belastingdienst. Eiseres heeft ook een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, maar de rechtbank oordeelt dat deze stelling onvoldoende onderbouwd is. De rechtbank verklaart het beroep gegrond voor wat betreft de hoogte van de boete, maar bevestigt de naheffingsaanslag. Eiseres krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.770 toegewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 23/4079

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 mei 2024 in de zaak tussen

[bedrijf] Transport B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: H.A. Elbert),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 18 maart 2022 tot en met 17 maart 2023 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd, alsmede bij beschikking een verzuimboete van € 2.356.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 12 mei 2023 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2024.
Namens eiseres is [naam 1] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Namens verweerder zijn [naam 2] en [naam 3] verschenen.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is vanaf 28 mei 2020 houder van het motorrijtuig met kenteken [kenteken] van het merk en type Toyota Combi J15TM (het voertuig). Het voertuig is door de RDW op
18 juli 2019 gekeurd met carrosserietype “BC (Opleggertrekker)”.
2. Eiseres heeft ter zake van het voertuig motorrijtuigenbelasting voldaan naar het tarief voor een bestelauto van een ondernemer als bedoeld in artikel 24b van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (de Wet mrb).
3. Op 17 januari 2023 is door een controlemedewerker van de belastingdienst een onderzoek van het voertuig uitgevoerd. Bij deze controle zijn foto’s gemaakt waarop is te zien dat op het chassis van de auto een laadbak met bovenbouw zit.
4. Bij brief van 2 maart 2023 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld:
“Het motorrijtuig staat geregistreerd als bestelauto met de inrichtingsomschrijving “opleggertrekker”
Bij de controle is geconstateerd dat het betreffende motorrijtuig niet voldoet aan de voorwaarden van de goedkeuring in paragraaf 2.2.4.2. van het Kaderbesluit mrb, (vanaf 1 januari 2022 paragraaf 2.1.6.2. van het Besluit inrichtingseisen bpm en mrb). Een motorrijtuig met de inrichtingsomschrijving “opleggertrekker”, die voorzien is van een laadbak of laadruimte moet voldoen aan de inrichtingseisen van een bestelauto, in dit geval een bestelauto met een dubbele cabine.
Het motorrijtuig voldoet niet aan de hierna genoemde eis/eisen:
  • 40% eis: de lengte van de laadruimte is 70 cm. De lengte van de laadruimte die geplaatst is voor het hart van de achterste as is 20 cm en daarmee minder dan de minimaal vereiste 40% van 70 cm is 28 cm.
  • De lengte van de laadruimte voldoet niet aan de inrichtingseis. De hoogte van de cabine is 115 cm. De gemeten lengte van de laadruimte is 70 cm. Dit moet minimaal tweemaal 165 cm is 330 cm zijn omdat de cabine geen hoogte heeft van ten minste 130 cm. In dat geval moet de lengte van de laadruimte ten minste twee keer de lengte zijn van de cabine.
  • De laadruimte is voorzien van:
- zijruiten aan de linkerzijde
- De laadruimte moet ten minste 130 cm hoog zijn over een breedte van ten minste 20 cm en over een lengte van ten minste 150 cm. Bij dit motorrijtuig is de laadruimte 104 cm hoog, tenminste 20 cm breed en 70 cm lang.
Een bestelauto die niet voldoet aan de eisen wordt in de heffing betrokken als
personenauto.
(…)
Ik ben van plan een naheffingsaanslag en boete op te leggen. (…)”
5. Op 20 maart 2023 heeft verweerder een reactie van eiseres ontvangen. Deze reactie is per abuis aangemerkt als een prematuur bezwaarschrift. Dit bezwaarschrift is vervolgens wel ontvankelijk verklaard.
6. Op 17 april 2023 zijn per e-mail de onderliggende stukken aan de gemachtigde van eiseres toegezonden. Ook is de gemachtigde in de gelegenheid gesteld om de gronden van het bezwaar aan te vullen. De gemachtigde heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
7. De naheffingsaanslag is opgelegd met dagtekening 28 april 2023. Over de periode
18 maart 2022 tot en met 17 maart 2023 is een belastingbedrag van € 2.356 nageheven. Ook is een verzuimboete van 100% opgelegd (de boete).
8. Op 2 mei 2023 heeft verweerder telefonisch contact gehad met de gemachtigde. De gemachtigde heeft toen aangegeven geen behoefte te hebben aan een hoorgesprek.

Geschil9. In geschil zijn de naheffingsaanslag en de boete. Meer specifiek is in geschil of het voertuig is aangepast in de zin van artikel 33 van de Wet mrb, of het voertuig voldoet aan de inrichtingseisen voor een bestelauto, of eiseres een kans op aanpassing van de auto of een waarschuwing had moeten krijgen en of sprake is van een schending van het gelijkheidsbeginsel. Verder stelt eiseres dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en dat de boete niet in verhouding staat tot de ernst van het verzuim.

Beoordeling van het geschil
De naheffingsaanslag
10. Op grond van artikel 33, eerste lid, van de Wet mrb (tekst geldend op 28 april 2023), kan, bij constatering van een feit dat voor een motorrijtuig geen aanvullende aangifte is gedaan in verband met verandering aan het motorrijtuig waardoor de belasting hoger wordt, de ter zake van die verandering te weinig geheven belasting worden nageheven.
11. Eiseres stelt dat het voertuig niet is aangepast en dat reeds daarom niet kan worden
nageheven. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. De rechtbank acht aannemelijk dat het voertuig op enig moment na de keuring door de RDW is aangepast. Uit het voertuigbeeld van de RDW, waarvan een kopie tot de gedingsstukken behoort, blijkt immers dat het voertuig door de RDW is gekeurd als opleggertrekker. Ten tijde van de controle had het voertuig echter een, naar ter zitting is komen vaststaan, vaste laadbak met bovenbouw. Dat eiseres, naar zij stelt, het voertuig niet zelf heeft aangepast of laten aanpassen, is niet relevant. De aanpassing kan ook zijn gedaan door de vorige houder van het voertuig. Artikel 33 van de Wet mrb stelt niet de eis dat de aanpassing moet zijn gedaan door de belastingplichtige.
12. Vaststaat dat het voertuig met de laadbak en bovenbouw niet voldoet aan de inrichtingseisen van artikel 3, eerste lid, onderdeel d, van de Wet mrb, onder meer door de lengte en de hoogte van de laadruimte, de lengte van de laadruimte die is geplaatst vóór het hart van de achterste as en de aanwezige ramen. Het voertuig dient daarom in beginsel als personenauto te worden aangemerkt. Eiseres stelt zich echter op het standpunt dat het voertuig op basis van het Kaderbesluit mrb kwalificeert als bestelauto.
13. In het Besluit inrichtingseisen bpm en mrb [1] , welk besluit in werking is getreden op 1 januari 2022 en het Kaderbesluit mrb [2] heeft vervangen, is voor zover hier van belang het volgende vermeld:

2.1.6.2 Bestelauto met vermelding ’opleggertrekker’ of ’afneembare bovenbouw’
De motorrijtuigen die als vermelding ’opleggertrekker (voor 1 januari 2013: ‘trekker’) of ’afneembare bovenbouw’ (voor 1 januari 2013: ‘voor verwisselbare opbouw’, hierna ook inbegrepen als wordt gesproken over ‘afneembare bovenbouw’) in het kentekenregister krijgen, wijken af van de bestelauto’s met een bijzondere opbouw. Deze motorrijtuigen kunnen namelijk ook worden gebruikt zonder dat de oplegger, aanhanger, afneembare opbouw of container aanwezig is. Op dat moment is het personenvervoer niet langer ondergeschikt aan het vervoer van lading. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een motorrijtuig met een (kaal) chassis waarop een koppelschotel met een hulpframe dan wel een containerframe is gemonteerd; deze onderscheidt zich echter qua uiterlijk sterk van andere auto’s. Bovendien worden deze zaken enkel aangebracht met het oog op het vervoeren van een last.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat een motorrijtuig met een (kaal) chassis waarop een koppelschotel met een hulpframe dan wel een containerframe is gemonteerd wordt aangemerkt als een bestelauto. Dit geldt ook voor een motorrijtuig dat is gekeurd met een afneembare bovenbouw (en met de bovenbouw voldoet aan alle fiscale inrichtingseisen voor een bestelauto) op het moment dat de bovenbouw / container tijdelijk niet aanwezig is.
Wanneer het motorrijtuig met een kaal chassis met koppelschotel wordt aangepast c.q. omgebouwd, bijvoorbeeld door het aanbrengen van een laadbak, of wanneer het motorrijtuig met een kaal chassis met een containerframe wordt voorzien van een container, kan een motorrijtuig ontstaan dat zich qua uiterlijk maar ook qua vervoer van last/lading niet langer onderscheidt van ‘reguliere’ motorrijtuigen. Om als bestelauto te worden aangemerkt moet het motorrijtuig dan voldoen aan alle inrichtingseisen die gelden voor een bestelauto. Als het motorrijtuig niet aan de inrichtingseisen voor een bestelauto voldoet, dan is er sprake van een personenauto.”
14. De rechtbank kan eiseres niet volgen in haar stelling dat het voertuig op basis van het hiervoor aangehaalde besluit als bestelauto dient te worden aangemerkt. Uit de tekst blijkt immers dat de auto met bovenbouw (laadbak en overkapping) dient te voldoen aan alle inrichtingseisen voor een bestelauto. Dat is hier niet het geval.
15. Dat eiseres niet eerst een waarschuwing heeft gehad, is niet in strijd met de wet en ook niet strijdig met het beleid van de belastingdienst. Er is geen beleid om eerst te waarschuwen voordat een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting wordt opgelegd in gevallen als het onderhavige. De belastingplichtige is zelf verantwoordelijk voor de juistheid en tijdigheid van de belastingbetaling.
16. Eiseres heeft ook een beroep gedaan op het herstelbeleid. In het Besluit inrichtingseisen bpm en mrb is in onderdeel 3 goedgekeurd dat degene die de aanvraag voor de inschrijving in het kentekenregister heeft verzocht, dan wel de kentekenhouder, eenmalig de gelegenheid krijgt de geconstateerde gebreken te herstellen. Deze goedkeuring geldt uitsluitend als sprake is van een minimaal gebrek waarvan het herstel betrekkelijk eenvoudig kan worden gerealiseerd en waarbij het karakter van bestelauto slechts in geringe mate is aangetast. Daarvan is in onderhavig geval geen sprake. Eiseres kan daarom geen beroep doen op deze goedkeuring.
17. Eiseres heeft ter zitting nog een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Zij heeft daartoe aangevoerd dat eigenaren van vergelijkbare voertuigen in de buurt geen naheffingsaanslag en boete hebben ontvangen. Deze enkele stelling is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om aannemelijk te maken dat sprake van een schending van het gelijkheidsbeginsel. Daarvoor zal eiseres met meer concrete informatie moeten komen. Niet bekend is immers om wat voor voertuigen het gaat, of voor deze voertuigen ook motorrijtuigenbelasting is betaald naar het tarief voor een bestelauto en of deze voertuigen al dan niet voldoen aan de inrichtingseisen van een bestelauto.
18. Uit wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, volgt dat de naheffingsaanslag terecht aan eiseres is opgelegd.
Heeft verweerder gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur?
19. Eiseres stelt dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het zorgvuldigheidsbeginsel, doordat hij de reactie op het voornemen om een naheffingsaanslag en boete op te leggen, heeft aangemerkt als een prematuur bezwaarschrift.
20. Dat de reactie op het voornemen van verweerder is aangemerkt als een prematuur bezwaarschrift verdient weliswaar niet de schoonheidsprijs, maar dat wil niet zeggen dat verweerder met deze enkele fout heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Bovendien is eiseres door deze misslag niet benadeeld. Het bezwaarschrift is immers wel ontvankelijk verklaard en de gemachtigde is ook uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld om de gronden van het bezwaar aan te vullen. Ook is de gemachtigde in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord.
De boete
21. De boete van 100% is opgelegd in overeenstemming met het bepaalde in artikel 33 van de Wet mrb in samenhang met artikel 37 van de Wet mrb en artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en met inachtneming van paragraaf 34, tweede lid van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB; tekst geldend op 28 april 2023).
22. Verweerder heeft zich in beroep evenwel nader op het standpunt gesteld dat de boete op grond van de wijziging van het BBBB per 1 juli 2023 dient te worden verminderd tot 50%, derhalve € 1.178. Het beroep is dus in zoverre gegrond.
23. Eiseres heeft gesteld dat de boete niet in verhouding staat tot de ernst van het verzuim. De rechtbank overweegt dienaangaande dat de motorrijtuigenbelasting een aangiftebelasting is en dat de houder van een motorrijtuig verantwoordelijk is voor het doen van de juiste aangifte. Dit brengt mee dat eiseres zich ervan had moeten vergewissen of het voertuig voldeed aan de inrichtingseisen die de fiscale wetgeving stelt aan de gebruikmaking van de regeling om in aanmerking te komen voor het lage tarief voor bestelauto’s voor ondernemers. Eiseres heeft niet gesteld en ook overigens is niet gebleken dat eiseres dat heeft gedaan. De rechtbank acht een boete van 50% daarom in overeenstemming met de ernst van het verzuim.
24. Eiseres heeft overigens geen feiten of omstandigheden gesteld die de rechtbank aanleiding geven om de boete verder te verminderen.
Slotsom
25. Gelet op wat hiervoor onder 22 is overwogen, is het beroep gegrond verklaard.
Proceskosten
26. Verweerder dient de door eiseres gemaakte reiskosten van € 20 aan haar te vergoeden. Ook veroordeelt de rechtbank verweerder in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1). Eiseres heeft geen recht op vergoeding van de kosten voor het bezwaar nu de uitspraak op bezwaar niet is herroepen wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. De uitspraak op bezwaar dateert immers van voor de wijziging van het BBBB. Daarmee komt de totale proceskostenvergoeding op € 1.770.
27. De rechtbank ziet geen aanleiding voor toekenning van een hogere vergoeding dan voornoemd forfaitair bepaald bedrag. Eiseres heeft weliswaar verzocht om vergoeding van de werkelijke proceskosten, maar van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Bpb, die afwijking van de forfaitaire regeling van beroepsmatig verleende rechtsbijstand rechtvaardigen, is hier geen sprake. Het enkele feit dat verweerder de reactie van eiseres op het voornemen om een naheffingsaanslag en boete op te leggen per abuis heeft aangemerkt als een prematuur bezwaarschrift maakt niet dat sprake is van ernstig onzorgvuldig handelen door verweerder.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vermindert de verzuimboete tot € 1.178;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.770;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. Kiers, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.M.M.A. van der Vegt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
31 mei 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Besluit van 16 december 2021, nr. 2021-213898.
2.BLKB/2015/1381M.