ECLI:NL:RBDHA:2024:8814

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
7 juni 2024
Zaaknummer
NL23.40328 en NL23.40329
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor familie- of gezinslid met middelenvereiste

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op basis van het niet voldoen aan het middelenvereiste. Eiseres, die in Pakistan verblijft, is de partner van referent, die onvoldoende inkomen heeft om zijn gezin te onderhouden zonder sociale bijstand. De rechtbank heeft op 24 april 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat referent niet voldoet aan het middelenvereiste, omdat hij niet heeft aangetoond dat zijn inkomen zelfstandig en duurzaam is. De rechtbank wijst erop dat referent nog geen premies en belastingen heeft afgedragen over zijn inkomen uit 2023, waardoor deze inkomsten niet meetellen voor de beoordeling. Eiseres heeft niet overtuigend aangetoond dat referent wel aan het middelenvereiste voldoet, en de rechtbank concludeert dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiseres en referent is uitgevallen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat er inmiddels uitspraak is gedaan in het beroep. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug en ontvangt geen vergoeding van haar proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier, en is openbaar gemaakt op 1 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.40328 en NL23.40329
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [v-nummer] , eiseres/verzoeker (hierna: eiseres)

(gemachtigde: mr. M.K. Bhadai),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E.S. Fakili).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De voorzieningenrechter beoordeelt het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres.
1.1.
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres met het besluit van 8 december 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 29 november 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 24 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat deze zaak over?
2. Referent heeft op 10 juni 2022 een aanvraag ingediend voor een mvv voor eiseres. Eiseres is de partner van referent. Zij en hun gezamenlijke kinderen willen verblijven in Nederland voor het doel verblijf als familie- of gezinslid bij referent.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat referent niet voldoet aan het middelenvereiste. Referent moet middelen van bestaan hebben die zelfstandig, voldoende en duurzaam zijn. Referent heeft onvoldoende inkomen. Ook heeft hij niet aangetoond dat hij met zijn inkomen zijn gezin kan onderhouden zonder een beroep te hoeven doen op de sociale bijstand. Er is geen aanleiding om vanwege bijzondere omstandigheden af te wijken van de beleidsregels [1] en de aanvraag van eiseres toch in te willigen, omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd. Verweerder heeft beoordeeld of de beslissing om de mvv-aanvraag af te wijzen in strijd is met artikel 8 van het EVRM. [2] Referent, eiseres en hun kinderen hebben gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft de belangen van eiseres en referent afgewogen tegen de belangen van de Nederlandse staat. Deze belangenafweging is in het nadeel van eiseres en referent uitgevallen.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres verzoekt allereerst om de gronden van het bezwaar als herhaald en ingelast te beschouwen. Daarnaast heeft verweerder het inkomen van referent op onjuiste wijze vastgesteld. Verweerder is er ten onrechte vanuit gegaan dat de overgelegde financiële stukken bruto zijn, terwijl deze stukken netto zijn. Eiseres stelt dat referent wel aan het middelenvereiste voldoet. Ter onderbouwing hiervan is de jaarrekening van 2023 overgelegd. Verder heeft verweerder een onjuiste belangenafweging gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM. Het argument van verweerder met betrekking tot het economisch belang gaat voorbij aan de uitzonderlijke omstandigheden van referent en zijn gezin. Daarnaast blijkt uit het arrest Chavez-Vilchez [3] dat het recht op gezinsleven niet afhankelijk mag zijn van een bepaald inkomensniveau. Ook heeft verweerder ten onrechte gesteld dat er geen reden is om op grond van bijzondere omstandigheden af te wijken van het beleid. Eiseres en haar kinderen verblijven op dit moment in Pakistan waar zij het risico lopen om uitgezet te worden naar Afghanistan.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Een aanvraag tot het verlenen van een reguliere verblijfsvergunning, zoals een aanvraag voor verblijf bij een familie- of gezinslid, kan worden afgewezen wanneer de vreemdeling of de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan. [4]
6. Tussen eiseres en verweerder is, naar aanleiding van de overgelegde jaarrekening van 2023, niet langer in geschil dat referent voldoende middelen van bestaan heeft. Wel is in geschil of deze middelen zelfstandig en voldoende duurzaam zijn en of referent stabiele en regelmatige inkomsten heeft in de zin van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
7. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich in reactie op de overgelegde stukken in beroep op het standpunt heeft kunnen stellen dat referent nog altijd niet voldoet aan het middelenvereiste, omdat hij niet heeft aangetoond dat zijn middelen van bestaan zelfstandig en duurzaam zijn. De middelen zijn zelfstandig wanneer deze zijn verworven uit, voor zover in deze zaak relevant, wettelijk toegestane arbeid als zelfstandige voor zover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen. [5] Referent heeft echter nog geen vereiste premies en belastingen afgedragen over zijn inkomen uit 2023. Middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige zijn duurzaam indien zij gedurende ten minste anderhalf jaar zijn verworven en nog een jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven. [6] Het inkomen van referent is echter pas gedurende één jaar boven de minimumnorm en ook is niet gebleken dat de middelen van referent nog een jaar beschikbaar zijn. De stelling van eiseres dat in het bestreden besluit aan het verkeerde normbedrag is getoetst en dat referent voor 2023 al voldoende middelen had, slaagt niet. In het primaire besluit van 8 december 2022 was aan het verkeerde normbedrag getoetst, dit is in het bestreden besluit hersteld. Niet is gebleken dat referent voor 2023 voldoende middelen had. Eiseres heeft niet toegelicht waarom de berekening van de middelen van referent in het bestreden besluit onjuist zou zijn. De stelling van eiseres dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de bruto winst van de onderneming van referent is niet nader onderbouwd.
8. Verweerder heeft zich ook op het standpunt kunnen stellen dat referent geen stabiele en regelmatige inkomsten heeft in de zin van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Omdat referent nog geen premies en belastingen heeft afgedragen over zijn inkomsten in 2023, tellen die inkomsten niet mee voor de beoordeling van de hoogte en stabiliteit van de inkomsten. Referent heeft ook geen bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat zijn huidige inkomsten naar verwachting met regelmaat beschikbaar zullen blijven in de nabije toekomst. Referent heeft ondanks zijn gestegen inkomen niet aangetoond dat hij zijn gezin kan onderhouden zonder een beroep te doen op de sociale bijstand.
9. Het beroep van eiseres op het arrest Chavez-Vilchez slaagt niet. Dit arrest gaat over minderjarige kinderen die burger zijn van de Europese Unie en de vraag of aan hen, door het weigeren van een verblijfsvergunning aan hun ouder, die geen Unieburger is, het effectieve genot van de rechten als Unieburger wordt ontzegd. De kinderen van eiseres en referent hebben niet de nationaliteit van één van de landen van de Europese Unie, waardoor dit arrest niet op hen van toepassing is.
10. De rechtbank oordeelt verder dat verweerder de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiseres en referent heeft kunnen laten uitvallen en daarbij het economische belang van de Nederlandse staat heeft mogen betrekken. Het recht op familie- en gezinsleven mag namelijk beperkt worden in het belang van het economisch welzijn van het land. [7] Verweerder heeft er ook op kunnen wijzen dat eiseres tot op heden niet met bewijsstukken heeft onderbouwd dat haar en de kinderen is aangezegd om Pakistan te verlaten en terug te keren naar Afghanistan.
11. In het bestreden besluit heeft verweerder tot slot overwogen dat er geen aanleiding is om af te wijken van de beleidsregels en de aanvraag toch in te willigen, omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres gesteld dat de bijzondere omstandigheden gelegen zijn in het gegeven dat referent asielzoeker is geweest en dat in dat geval geen inkomensvereiste mag worden gesteld. De rechtbank overweegt dat het middelenvereiste niet geldt wanneer een aanvraag voor een mvv-nareis wordt gedaan in de zin van artikel 29, vierde lid van de Vreemdelingenwet. Een aanvraag voor een mvv-nareis moet ingediend worden binnen drie maanden nadat aan de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel is verleend. Referent heeft de aanvraag voor een mvv voor eiseres niet binnen drie maanden na verlening van zijn verblijfsvergunning asiel ingediend, waardoor geen sprake is van een mvv-nareis. Verweerder heeft in wat eiseres heeft aangevoerd dan ook geen bijzondere omstandigheid hoeven zien op grond waarvan hij had moeten afwijken van het middelenvereiste.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond.
13. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit. [8]
14. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
4.Artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
5.Artikel 3.73, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
6.Artikel 3.20, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV).
7.Zie artikel 8, tweede lid, van het EVRM.
8.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.