ECLI:NL:RBDHA:2024:8810

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 januari 2024
Publicatiedatum
7 juni 2024
Zaaknummer
NL23.40295
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige grensdetentie en schadevergoeding in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 januari 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een vreemdeling, in grensdetentie was geplaatst. De rechtbank oordeelde dat de late planning van de behandeling van het asielberoep, dat meer dan vier weken na indiening zou plaatsvinden, de voortduring van de grensdetentie niet langer evenredig maakte. De rechtbank stelde vast dat indien de eiser de periode tot aan de behandeling van zijn asielberoep in grensdetentie zou moeten doorbrengen, dit zou leiden tot een situatie waarin de vreemdelingendetentie niet langer noodzakelijk zou zijn. De rechtbank oordeelde dat dit niet voor rekening en risico van de eiser kon komen, en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank beval de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van 3 januari 2024 en kende de eiser een schadevergoeding toe van € 100,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Daarnaast veroordeelde de rechtbank de Staat der Nederlanden tot betaling van de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.750,00. De uitspraak werd gedaan door rechter R.H.G. Odink, in aanwezigheid van griffier D.P. van Middelkoop, en is openbaar gemaakt op 7 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.40295

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Woudwijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.P.M. Wuite).

Procesverloop

Bij besluit van 1 december 2023 (het bestreden besluit) is aan eiser met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 2 januari 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. K. Ross, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen
[tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 5.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang. Deze wordt niet opgelegd of voortgezet indien sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken.
2. Verweerder heeft eisers asielaanvraag bij beslissing van 15 december 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a, c en d, van de Vw. Eiser heeft op 22 december 2023 beroep ingesteld tegen dat besluit en de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening worden op 23 januari 2024 op zitting behandeld door deze rechtbank en zittingsplaats. De bestreden maatregel duurt nog voort.
3.1.
Eiser voert aan dat al van meet af aan duidelijk was dat zijn asielaanvraag niet in de grensprocedure kon worden behandeld. Al bij aankomst op de luchthaven Schiphol heeft eiser kopieën van zijn Tsjadische paspoort overgelegd en heeft hij duidelijk gemaakt dat het Bahreinse paspoort waarmee hij reisde is gekocht door zijn vader. Verweerder had daarom nader onderzoek moeten doen naar de Tsjadische documenten en dat onderzoek leende zich niet voor de grensprocedure. De grensdetentie is daarom vanaf aanvang onrechtmatig, aldus eiser.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond niet slaagt. Het is in beginsel aan
verweerder om te beoordelen of de asielaanvraag in de grensprocedure wordt afgedaan.
Niet is gebleken dat de zaak van eiser zich evident niet leende voor behandeling in de
grensprocedure. Het enkele feit dat hij kopieën van zijn Tsjadische paspoort heeft overgelegd is daartoe onvoldoende.
4.1.
Eiser voert verder aan dat het voortduren van de grensdetentie onevenredig bezwarend is. Eiser heeft veel last van spanning en hij krijgt pijnklachten als hij langdurig moet zitten. Ook kan eiser zich slecht concentreren sinds hij in detentie zit. Eiser wijst op het medisch advies van Medifirst.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond ook niet slaagt. Het medisch advies van Medifirst vermeldt inderdaad de door eiser genoemde klachten, maar dat betekent niet dat de grensdetentie niet langer kon voortduren. Het medisch advies ziet immers op het horen van eiser in de asielprocedure en niet op de vraag of de grensdetentie onevenredig bezwarend is. Uit het advies blijkt dat eiser bekend is bij de medische dienst in het detentiecentrum en niet is gebleken dat hij door die medische dienst niet afdoende kan worden geholpen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding het voortduren van de grensdetentie om die reden onevenredig bezwarend te achten.
5.1
Ter zitting heeft de rechtbank vervolgens ambtshalve de vraag opgeworpen of het voortduren van de grensdetentie nog langer gerechtvaardigd is. Ingevolge artikel 83b, derde lid, van Vw moet binnen vier weken na het instellen van het asielberoep uitspraak daarop worden gedaan. De rechtbank stelt vast dat een tijdige uitspraak in dit geval niet haalbaar is, omdat de zaak op 23 januari 2024, dus meer dan vier weken na indiening van het beroep, op zitting zal worden behandeld.
5.2
Eiser heeft zich desgevraagd op het standpunt gesteld dat het voortduren van de grensdetentie daardoor niet langer gerechtvaardigd is te achten. De detentie valt eiser sowieso al erg zwaar, gelet op zijn medische situatie. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de wijze van planning een verantwoordelijkheid van de rechtbank is waar verweerder geen invloed op heeft. Ook merkt verweerder op dat de rechtbank een verzuimbrief heeft moeten sturen aan eisers gemachtigde zodat de planning deels ook aan eiser te wijten is. Hoe dan ook is verweerder niet van oordeel dat deze late planning de voortduring van de grensdetentie onrechtmatig maakt. Verweerder wijst daarbij uitdrukkelijk op het eminente belang van de grensbewaking.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat de – volgens de wet té - late planning van eisers beroep tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag de voortduring van de grensdetentie niet langer evenredig maakt. Indien eiser de periode tot aan de behandeling van zijn asielberoep in grensdetentie zou moeten doorbrengen, is op voorhand al duidelijk dat alsdan geen sprake zal zijn van vreemdelingendetentie die niet langer duurt dan noodzakelijk is. Van voortvarend handelen zal op dat moment immers geen sprake meer zijn, ook al heeft verweerder daar part noch deel aan. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit niet voor rekening en risico van eiser komen. De bestreden maatregel is daarom bij afweging van alle belangen niet langer gerechtvaardigd met ingang van 2 januari 2023, de dag waarop zitting is gehouden in deze procedure.
6.
Het beroep is gegrond en de maatregel is met ingang van 2 januari 2024 onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel met ingang van
3 januari 2024.
7. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 1 dag onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 1 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 100,-.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel van bewaring met ingang
van 3 januari 2024;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 100,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, rechter, in aanwezigheid van
D.P. van Middelkoop, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.