ECLI:NL:RBDHA:2024:8787
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot Dublin-overdracht
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. P.E.J.M. Bartels, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De staatssecretaris stelde dat Bulgarije verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat de overdracht aan Bulgarije dreigde te geschieden voordat er op het beroep was beslist.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechter heeft vastgesteld dat er sprake was van onverwijlde spoed, aangezien de uiterste overdrachtstermijn volgens de Dublinverordening op 14 juni 2024 eindigde. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk gegrond toegewezen, met de overweging dat verzoeker er belang bij had om niet te worden uitgezet voordat op zijn beroep was beslist. De rechter heeft bepaald dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Bulgarije totdat er een beslissing is genomen op het beroep.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die zijn vastgesteld op € 875,00. De uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.