ECLI:NL:RBDHA:2024:8786
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitstel van vertrek
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 30 mei 2024 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. S.J. Koolen, had een verzoek ingediend tegen de afwijzing van haar aanvraag om uitstel van vertrek, zoals vastgelegd in artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Het bestreden besluit, genomen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, was op 1 augustus 2023 genomen en verklaarde het bezwaar van verzoekster ongegrond.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening behandeld op 14 maart 2024, samen met een andere zaak (NL23.22155). Tijdens de zitting was de gemachtigde van verzoekster aanwezig, terwijl de Staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. T. Stelpstra. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, gezien de uitspraak in de andere zaak, een voorlopige voorziening niet meer nodig was. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
De uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, in aanwezigheid van griffier mr. M.M.A.F.C. Lienaerts. De uitspraak is openbaar gemaakt op 30 mei 2024 en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.