In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, met V-nummer [vnummer], had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. In het primaire besluit van 24 juni 2023 werd de aanvraag afgewezen. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat uitzetting achterwege zou blijven totdat op het bezwaar was beslist. De voorzieningenrechter ontving op 13 mei 2024 een brief van de verweerder, waarin werd aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van de gevraagde voorziening.
De voorzieningenrechter overwoog dat, ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Aangezien de verweerder zich niet verzette tegen de toewijzing en er geen beletselen waren om deze toe te wijzen, werd het verzoek toegewezen. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten, die op € 875,- werden vastgesteld, op basis van het Besluit Proceskosten bestuursrecht.
De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing. De voorzieningenrechter gebiedt de verweerder om zich te onthouden van iedere maatregel tot verwijdering of uitzetting van verzoeker totdat op het bezwaar is beslist.