In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel had ingediend, kreeg op 17 oktober 2023 te horen dat deze aanvraag was afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Hiertegen heeft verzoekster bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat uitzetting achterwege zou blijven totdat op het bezwaar was beslist. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de mogelijkheid om een voorlopige voorziening te treffen, overwogen. De Staatssecretaris heeft in een brief van 14 mei 2024 aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van de gevraagde voorziening. De voorzieningenrechter heeft geen beletselen gezien om de gevraagde voorziening toe te wijzen en heeft besloten dat de Staatssecretaris zich moet onthouden van iedere maatregel tot verwijdering of uitzetting van verzoekster totdat op het bezwaar is beslist. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 875,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.