ECLI:NL:RBDHA:2024:8768

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
NL24.13278
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag, niet-ontvankelijkheid en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft eiser op 26 maart 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 18 april 2024 heeft de Staatssecretaris alsnog een besluit genomen op de aanvraag. Eiser heeft aangegeven het inhoudelijk met het besluit eens te zijn, maar wenst het beroep te handhaven. Hij verzoekt de rechtbank om dwangsommen op te leggen aan de Staatssecretaris en om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft partijen laten weten dat een zitting niet nodig is en heeft het onderzoek gesloten. De rechtbank overweegt dat, omdat de Staatssecretaris inmiddels een besluit heeft genomen, het beroep van eiser niet meer relevant is. Eiser heeft geen belang meer bij zijn oorspronkelijke beroep, wat leidt tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk is. De rechtbank doet geen uitspraak over de inhoud van het beroep, omdat de Staatssecretaris heeft voldaan aan de verzoeken van eiser door alsnog te beslissen.

Wat betreft de proceskostenveroordeling, stelt de rechtbank vast dat de voorwaarden voor het indienen van een beroep op grond van niet tijdig beslissen niet zijn vervuld. Dit is te wijten aan een besluit dat sinds 27 januari 2023 van kracht is, waardoor de beslistermijnen voor asielaanvragen zijn verlengd. De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling van eiser prematuur was, en daarom is het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De verzoeken om dwangsommen kunnen niet worden ingewilligd, aangezien het beroep niet-ontvankelijk is. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en wijst de verzoeken van eiser af.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.13278
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. W.M. Blaauw), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 26 maart 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door verweerder (hierna: de aanvraag).
Op 18 april 2024 heeft verweerder alsnog een besluit genomen op de aanvraag.
Eiser heeft laten weten het inhoudelijk met het besluit eens te zijn, maar het beroep te willen handhaven. Eiser verzoekt de rechtbank verder om “aan verweerder dwangsommen op te leggen” en verweerder te veroordelen tot het vergoeden van de proceskosten die eiser heeft gemaakt.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1

Ontvankelijkheid

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Dat is wat eiser heeft gedaan. Inmiddels heeft verweerder wel een besluit genomen. Verweerder heeft dus gedaan wat eiser wilde en de rechtbank hoeft dit dan ook niet meer aan verweerder op te dragen. Omdat eiser het beroep niet heeft ingetrokken moet de rechtbank nog wel een beslissing nemen over het beroep.
1. Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank zal geen uitspraak doen over de vraag of eiser gelijk had met zijn beroep. Dit is om de volgende reden. Eiser wilde met zijn beroep bereiken dat verweerder zou beslissen op zijn aanvraag. Omdat verweerder heeft beslist, heeft het beroep van eiser geen zin meer. Eiser heeft daarom geen belang meer bij zijn oorspronkelijke beroep (geen procesbelang).
Proceskostenveroordeling
4. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de vraag of verweerder de proceskosten van eiser moet betalen is van belang of het beroep terecht is ingesteld. Dat is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
5. Sinds 27 januari 2023 is het besluit met kenmerk WBV 2023/3 van kracht. Dit besluit heeft tot gevolg dat de beslistermijnen van asielaanvragen die zijn ingediend vanaf 1 januari 2023 tot 1 januari 2024 met negen maanden zijn verlengd. De asielaanvraag van eiser valt onder het toepassingsbereik van dit besluit. De beslistermijn in zijn zaak is dus met negen maanden verlengd. De termijn om te beslissen op zijn aanvraag was daarom nog niet verstreken toen hij de ingebrekestelling indiende bij verweerder. De ingebrekestelling is daarmee prematuur. Dat maakt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van een beroep op grond van het niet tijdig beslissen door verweerder, als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Als verweerder niet hangende het beroep alsnog een besluit had genomen, was het beroep om deze reden niet-ontvankelijk geweest. De rechtbank veroordeelt verweerder daarom niet tot vergoeden van de proceskosten van eiser.
Het verzoek om dwangsommen vast te stellen
6. Voor zover eiser de rechtbank verzoekt om een bestuurlijke dwangsom vast stellen in de zin van artikel 8:55c van de Awb of een rechterlijke dwangsom op te leggen in de zin van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, overweegt de rechtbank dat het niet mogelijk is om deze verzoeken in te willigen, aangezien het beroep niet-ontvankelijk is.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. A.C. Kampschuur, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
22 mei 2024

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.