ECLI:NL:RBDHA:2024:8768
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag, niet-ontvankelijkheid en proceskostenveroordeling
In deze zaak heeft eiser op 26 maart 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 18 april 2024 heeft de Staatssecretaris alsnog een besluit genomen op de aanvraag. Eiser heeft aangegeven het inhoudelijk met het besluit eens te zijn, maar wenst het beroep te handhaven. Hij verzoekt de rechtbank om dwangsommen op te leggen aan de Staatssecretaris en om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat een zitting niet nodig is en heeft het onderzoek gesloten. De rechtbank overweegt dat, omdat de Staatssecretaris inmiddels een besluit heeft genomen, het beroep van eiser niet meer relevant is. Eiser heeft geen belang meer bij zijn oorspronkelijke beroep, wat leidt tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk is. De rechtbank doet geen uitspraak over de inhoud van het beroep, omdat de Staatssecretaris heeft voldaan aan de verzoeken van eiser door alsnog te beslissen.
Wat betreft de proceskostenveroordeling, stelt de rechtbank vast dat de voorwaarden voor het indienen van een beroep op grond van niet tijdig beslissen niet zijn vervuld. Dit is te wijten aan een besluit dat sinds 27 januari 2023 van kracht is, waardoor de beslistermijnen voor asielaanvragen zijn verlengd. De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling van eiser prematuur was, en daarom is het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De verzoeken om dwangsommen kunnen niet worden ingewilligd, aangezien het beroep niet-ontvankelijk is. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en wijst de verzoeken van eiser af.