ECLI:NL:RBDHA:2024:8755

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
NL24.21226
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse vreemdeling en de afweging van belangen bij inbewaringstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De eiser, die op 16 mei 2024 om 11:15 uur werd overgenomen uit strafrechtelijke detentie, heeft aangevoerd dat zijn ophouding te lang heeft geduurd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de totale duur van de ophouding 5 uur en 55 minuten was, wat binnen de wettelijke termijn van zes uur valt. De rechtbank oordeelt dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat de ophouding eerder is begonnen dan het moment van overname.

Daarnaast heeft de eiser betoogd dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder zijn gezondheidsproblemen en de dreiging van zelfbeschadiging. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat de medische zorg in het detentiecentrum adequaat is en dat de veiligheid van de eiser gewaarborgd is. De rechtbank heeft geen motiveringsgebrek geconstateerd en oordeelt dat de belangen van de eiser voldoende zijn afgewogen.

De rechtbank heeft ook de gronden voor de inbewaringstelling beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris terecht heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 30 mei 2024, en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.21226
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.E.J.M. Bartels), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Bij besluit van 16 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Lofti. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1996] .
Heeft de ophouding te lang geduurd?
2. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de ophouding van eiser te lang heeft geduurd. In het proces-verbaal van ophouding en onderzoek van 16 mei 2024 is vermeld dat eiser op die dag om 11:15 is overgenomen en opgehouden. Omdat eiser om 17:40 uur in bewaring is gesteld, heeft de ophouding bijna een half uur te lang geduurd.
3. In het hier bedoelde proces-verbaal is onder meer het volgende vermeld:
“Op 16 mei 2024 te 11:15 uur, werd de persoon zich noemende (…) overgenomen en opgehouden, aansluitend op strafrechtelijke detentie. (…) Deze persoon is vervolgens
overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor zijnde Politie Cellen Complex (PCC) [plaats] te [plaats] waar hij op 16 mei 2024 te 11:45 uur aan kwam.”
Uit de tekst van artikel 50 van de Vw volgt dat de termijn van ophouding een aanvang neemt op het moment dat de vreemdeling is overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor. De rechtbank is van oordeel dat uit dit proces-verbaal volgt dat eiser op 16 mei 2024 om 11:45 uur is aangekomen op een plaats bestemd voor gehoor. Verder stelt de rechtbank vast dat uit zowel dit proces-verbaal als uit het bestreden besluit volgt dat eiser op 16 mei 2024 om 17:40 uur in bewaring is gesteld. De termijn van ophouding is op dat moment geëindigd. Dat maakt dat de ophouding in totaal 5 uur en 55 minuten heeft geduurd, zodat de maximale termijn van zes uren niet is overschreden. Voorts is gesteld noch gebleken dat eiser op dezelfde plaats is opgehouden dan waar hij is overgenomen uit zijn strafrechtelijke detentie, zodat ook daarom geen aanleiding bestaat om te veronderstellen dat de ophouding al om 11:15 uur is aangevangen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Zijn de belangen van eiser voldoende afgewogen?
4. Eiser heeft ook aangevoerd dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd omdat de staatssecretaris de belangen van eiser onvoldoende heeft afgewogen. Eiser heeft voorafgaande aan de oplegging van de maatregel verklaard dat hij zich in detentie zal gaan snijden en wurgen, en dit is niet betrokken bij de oplegging van de maatregel.
5. De rechtbank stelt vast dat in het proces-verbaal van gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling onder meer heeft verklaard dat hij gestrest raakt van het ‘geslinger van de ene gevangenis naar de andere gevangenis’, dat hij geen medicijnen gebruikt en dat hij ziek is. Verder heeft hij verklaard dat hij zich gaat snijden of wurgen als hij in vreemdelingenbewaring gaat.
De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit vermeld dat eiser heeft verklaard dat hij gezond is, maar ook dat eiser erop is gewezen dat, mochten er zich medische omstandigheden voordoen, alle medische faciliteiten op het Detentiecentrum Rotterdam aanwezig zijn. Daarnaast zal eiser een intake krijgen van de medische dienst in het DTC, waar ook een Extra Beveiligde Zorgafdeling is, waar 24 uur per dag en 7 dagen per week toezicht is. Ten aanzien van de medische zorgverlening binnen de detentiecentra kan worden gesteld dat deze gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. De veiligheid voor het leven en voor de gezondheid van de vreemdeling is hiermee voldoende gewaarborgd.
6. De rechtbank stelt vast dat in het dossier geen aanknopingspunten zijn te vinden dat eiser heeft verklaard dat hij gezond is, maar is van oordeel dat de staatssecretaris met hetgeen over de gezondheidstoestand van eiser in de maatregel is opgenomen, daarop voldoende is ingegaan. Uit de verklaringen van eiser ter zitting leidt de rechtbank af dat hij in het detentiecentrum ook daadwerkelijk medische zorg ontvangt. Van een motiveringsgebrek is daarom geen sprake. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Zijn er voldoende gronden om eiser in bewaring te stellen?
7. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe
heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
8. De staatssecretaris heeft ter zitting verklaard de grond onder 3d niet langer aan de maatregel ten grondslag te leggen. De rechtbank ziet ambtshalve geen aanleiding voor het oordeel dat de overige gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende zijn om de maatregel te kunnen dragen.
Ambtshalve toets
9. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank ook overigens van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
30 mei 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.