ECLI:NL:RBDHA:2024:8742

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
NL24.19973
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van vreemdelingenbewaring en verzoek om schadevergoeding

Op 7 mei 2024 heeft de staatssecretaris eiser in vreemdelingenbewaring gesteld op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die stelt de Turkse nationaliteit te hebben, is het niet eens met deze maatregel en heeft beroep ingesteld, dat ook als verzoek om schadevergoeding wordt aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2024 behandeld, waarbij eiser is verschenen met zijn gemachtigde en een tolk. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank beoordeelt of de bewaring van eiser rechtmatig is. De staatssecretaris heeft zware gronden aangevoerd voor de bewaring, waaronder dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken. De rechtbank oordeelt dat deze gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser heeft zonder geldig reisdocument Nederland binnengekomen en heeft zich gedurende zes jaar illegaal in Nederland bevonden zonder melding te maken van zijn verblijf. De rechtbank concludeert dat er een significant risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, wat de maatregel van bewaring rechtvaardigt. Eiser's verzoek om een lichter middel wordt afgewezen, omdat dit onvoldoende garantie biedt voor zijn terugkeer. De rechtbank heeft ambtshalve getoetst of de maatregel van bewaring onrechtmatig was, maar oordeelt dat dit niet het geval is. Het beroep wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier, en is op 28 mei 2024 bekendgemaakt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.19973
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J. Singh), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: S. Faddach).

Inleiding

Op 7 mei 2024 heeft de staatssecretaris eiser in vreemdelingenbewaring (bewaring) gesteld, op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Dit beroep wordt ook aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2024 op een zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Sivridag. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt dat hij de Turkse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1993.
De gronden van de maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht aan Kroatië als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser: 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
Ter zitting heeft de staatssecretaris de zware gronden onder 3f en 3h prijsgegeven.
3. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden onder 3a en 3b feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser is Nederland ingereisd zonder geldig reisdocument. Verder verklaart eiser dat hij 6 jaar illegaal in Nederland heeft verbleven. Eiser heeft gedurende deze periode bij de korpschef geen melding gedaan van zijn illegaal verblijf. Daarmee heeft hij zich onttrokken aan het toezicht op vreemdelingen.
4. De zware gronden onder 3a en 3b zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De overige gronden behoeven daarom geen bespreking. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat er geen sprake is van een significant risico op onttrekking, omdat hij heeft verklaard dat hij zo snel mogelijk naar Kroatië wil. Eiser heeft in het gehoor voorafgaand aan de bewaring op 7 mei 2024 nog verklaard dat hij juist in Nederland wil blijven en dat hij niet terug wil naar Kroatië. Verder heeft eiser eerder een terugkeerbesluit gekregen. Hij is toen teruggekeerd naar Turkije, maar is vervolgens toch weer teruggekomen naar Nederland, en is vanwege een strafrechtelijke aanhouding weer in beeld gekomen van de autoriteiten (en dus niet omdat hij zich had gemeld). Uit het voorgaande, en uit de toelichting bij de zware gronden onder 3a en 3b, volgt dat er een significant risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De beroepsgrond slaagt niet.
Het lichter middel
5. Voor zover eiser stelt dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel, omdat hij heeft verklaard dat hij zo snel mogelijk naar Kroatië wil (en de bewaring dus eigenlijk onnodige vertraging oplevert), overweegt de rechtbank het volgende.
6. Zoals onder rechtsoverweging 4 is toegelicht, is er een significant risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Een lichter middel biedt daarom, ook met de verklaring van eiser dat hij zo snel mogelijk naar Kroatië wil, onvoldoende garantie dat hij daadwerkelijk zal terugkeren. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
7. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.

Conclusie

8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
28 mei 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.