ECLI:NL:RBDHA:2024:8741

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
C/09/665429 KG ZA 24-401
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over dwangsommen in kort geding tussen QPS Netherlands B.V. en Citryll B.V.

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een executiegeschil, vordert QPS Netherlands B.V. (hierna: QPS) dat Citryll B.V. (hierna: Citryll) wordt verboden om dwangsommen te executeren die zijn opgelegd in een eerder vonnis van 10 april 2024. Dit vonnis betrof een kort geding waarin Citryll QPS had aangesproken op nakoming van een Clinical Trial Agreement (CTA) voor de ontwikkeling van het geneesmiddel CIT-013. QPS had haar kliniek en apotheek in Groningen per 1 maart 2024 gesloten, wat leidde tot een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst. De voorzieningenrechter had QPS veroordeeld om met ingang van 15 april 2024 een kliniek en apotheek ter beschikking te stellen en vrijwilligers te screenen voor het onderzoek. QPS stelt dat zij aan deze verplichtingen heeft voldaan en dat Citryll ten onrechte aanspraak maakt op verbeurde dwangsommen voor de periode van 15 tot en met 23 april 2024. De voorzieningenrechter oordeelt dat QPS gedurende deze periode in onmogelijkheid verkeerde om aan de veroordelingen te voldoen, omdat de goedkeuring van het Ethics Committee voor een Substantial Amendment van het Protocol pas op 22 april 2024 was verkregen. Hierdoor wordt de looptijd van de dwangsom voor de periode van 15 tot en met 21 april 2024 opgeschort. Tevens wordt Citryll verboden om dwangsommen te executeren voor de dagen 22 en 23 april 2024, omdat niet aannemelijk is dat QPS op die dagen dwangsommen heeft verbeurd. Citryll wordt in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/665429 / KG ZA 24-401
Vonnis in kort geding van 31 mei 2024
in de zaak van
QPS NETHERLANDS B.V.te Groningen,
eiseres,
advocaten mrs. N.H.A. Kampschreur en J.H.L. ter Beek te Eindhoven,
tegen:
CITRYLL B.V.te Oss,
gedaagde,
advocaten mrs. V. van Druenen en S.A.K. d’Azevedo te Amsterdam.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘QPS’ en ‘Citryll’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 7 mei 2024, met producties 1 tot en met 17;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 10;
- de akte van Citryll houdende overlegging producties 11 tot en met 13;
- de e-mail van mr. d’Azevedo van 15 mei 2024, met productie 14;
- de op 16 mei 2024 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Citryll werkt aan de ontwikkeling van een geneesmiddel genaamd CIT-013.
De ontwikkeling van dit geneesmiddel bevindt zich in fase 1 van het klinisch onderzoek. QPS is een Contract Research Organization (CRO), die discovery, preklinische en klinische geneesmiddelenontwikkeling ondersteunt. QPS beschikte daartoe tot voor kort over een eigen kliniek en apotheek, die waren gelegen op het terrein van het Universitair Medisch Centrum Groningen.
2.2.
Citryll en QPS hebben op 17 augustus 2022 een Clinical Trial Agreement (CTA) gesloten. Hierin zijn partijen – kort gezegd – overeengekomen dat QPS onderdeel D van fase 1 van het klinisch onderzoek naar CIT-013 zal uitvoeren en dat zij in dat verband dient zorg te dragen voor het ter beschikking stellen van een kliniek en apotheek, met (ondersteunend) personeel, apparatuur en faciliteiten. QPS is op grond van de CTA daarnaast verantwoordelijk voor de recruitment en screening van proefpersonen. In aanvulling op de CTA hebben partijen een drietal Change Orders gesloten. In de Change Order van 14 augustus 2023 zijn QPS en Citryll overeengekomen dat QPS na recruitment en screening tenminste tien proefpersonen aan een klinisch onderzoek zal onderwerpen.
2.3.
QPS heeft in september 2023 aan Citryll bericht dat zij haar activiteiten in Nederland gefaseerd zal beëindigen. Uiteindelijk heeft QPS haar kliniek en apotheek in Groningen per 1 maart 2024 definitief gesloten.
2.4.
Citryll heeft, nadat zij QPS schriftelijk had gesommeerd tot nakoming van de CTA, QPS in kortgeding gedagvaard. In die procedure vorderde zij – kort gezegd – nakoming door QPS, althans een door haar in te schakelen onderaannemer, van haar verplichtingen uit hoofde van de CTA. Op 6 maart 2024 heeft de mondelinge behandeling van dit kort geding plaatsgevonden.
2.5.
De voorzieningenrechter heeft, op verzoek van partijen later dan de aanvankelijk vastgestelde vonnisdatum, bij vonnis van 10 april 2024 het door Citryll gevorderde grotendeels toegewezen. In het kader van de onderhavige kortgedingprocedure zijn de volgende vier veroordelingen van belang:
2.6.
De voorzieningenrechter heeft daartoe – voor zover thans van belang – het volgende overwogen:
“4.4. Tussen partijen staat niet ter discussie dat QPS haar Nederlandse kliniek in Groningen per 1 maart 2024 heeft gesloten en dat het personeel van QPS dat daar werkzaam was niet langer in dienst is van QPS. Verder is de apotheek van QPS aldaar gesloten en is ook geen personeel beschikbaar voor het invoeren, bewaren, bereiden en afleveren van CIT-013. Tot slot is gebleken dat de screening en het onderzoek van proefpersonen op dit moment niet door of namens QPS wordt verricht. Daarmee staat vast dat QPS tekortschiet in de nakoming van de onder 4.3 genoemde verplichtingen uit de overeenkomst die zij met Citryll heeft gesloten. Dat betekent dat Citryll op grond van artikel 3:296 BW in beginsel in rechte nakoming kan vorderen van deze verplichtingen.
Citryll heeft belang bij veroordeling van QPS tot nakoming van de overeenkomst
4.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat Citryll ook voldoende belang heeft bij toewijzing van de door haar ingestelde vorderingen tot nakoming. Citryll heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij, om de benodigde financiering vanaf de zomer van 2024 te kunnen aantrekken, zo snel mogelijk over testresultaten van onderdeel D van het klinisch onderzoek dient te beschikken om aan potentiële investeerders te kunnen tonen. (…)
Ook heeft zij onweersproken gesteld dat die resultaten vereist zijn om fase II van het klinische onderzoek te mogen starten. (…)
4.6.
Het feit dat QPS herhaaldelijk heeft toegezegd de verbintenissen uit de overeenkomst te zullen nakomen en zij zich inspant om een contractspartij te vinden waaraan zij haar verplichtingen kan uitbesteden, zoals QPS stelt, doet niet af aan dit belang van Citryll. Feit blijft immers dat QPS, als gevolg van haar eigen beslissing tot sluiting van de kliniek en apotheek, sinds 1 maart 2024 tekortschiet in de nakoming van de overeenkomst. Het is de voorzieningenrechter duidelijk geworden dat het vinden van (een) geschikte onderaannemer(s) geen eenvoudige opgave is, maar die omstandigheid dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor rekening en risico van QPS te komen.
4.14. (…)
Vanzelfsprekend zal QPS zich onverminderd moeten blijven inspannen om nieuwe proefpersonen te (laten) recruiteren, maar van die verplichting heeft Citryll, voor zover de voorzieningenrechter kan nagaan, geen nakoming gevorderd.
4.15.
De voorzieningenrechter ziet verder geen ruimte om aan de veroordeling tot nakoming van deze verplichting tot screening een (fatale) termijn te koppelen waarbinnen de benodigde tien proefpersonen moeten zijn geselecteerd, zoals Citryll heeft gevorderd. Hoewel partijen in de CTA inderdaad een tijdspad voor deze verplichting zijn overeengekomen, heeft QPS er terecht op gewezen dat dat het gaat om een inspanningsverplichting: “[QPS, vzr.] shall use reasonable endeavours to recruit the Target within the Timelines as specified in Annex 2.” Bovendien is gebleken dat dit tijdspad inmiddels is achterhaald. Vanzelfsprekend zal QPS zich naar redelijkheid moeten inspannen om in totaal tien vrijwilligers te laten screenen.”
2.7.
Citryll heeft het vonnis van 10 april 2024 op 12 april 2024 aan QPS laten betekenen.
2.8.
Bij brief van 12 april 2024 heeft mr. Kampschreur namens QPS onder meer als volgt aan Citryll bericht:
2.9.
Bij brief van 18 april 2024 heeft mr. d’Azevedo namens Citryll als volgt aan QPS bericht:
2.10.
Bij brief van 23 april 2024 heeft mr. Kampschreur namens QPS onder meer als volgt aan Citryll bericht:
2.11.
In reactie op de brief van 23 april 2024 heeft mr. d’Azevedo namens Citryll bij e-mail van 26 april 2024 onder meer als volgt aan QPS bericht:
(…)

3.Het geschil

3.1.
QPS vordert – zakelijk weergegeven – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:Citryll op straffe van een dwangsom te verbieden de dwangsomveroordeling, zoals vervat in rov. 5.4 van het vonnis van 10 april 2024 ten uitvoer te leggen, voor zover die tenuitvoerlegging haar grondslag vindt in de vermeende schending van rov. 5.1 tot en met 5.3 van dat vonnis in de periode van 15 april 2024 tot 23 april 2024 op de door Citryll in haar brieven van 18 en 26 april 2024 aangevoerde gronden;
subsidiair:de dwangsomveroordeling, zoals vervat in rov. 5.4 van het vonnis van 10 april 2024 voor de periode van 15 april 2024 tot 23 april 2024 op te schorten althans te verminderen tot nihil;
zowel primair als subsidiairmet veroordeling van Citryll in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Daartoe voert QPS – samengevat – aan dat zij heeft voldaan aan de in rov. 5.1 tot en met 5.3 van het vonnis van 10 april 2024 jegens haar uitgesproken veroordelingen en dat Citryll dus ten onrechte aanspraak maakt op verbeurde dwangsommen. De door Citryll in haar brieven van 18 en 26 april 2024 ingenomen standpunten berusten volgens QPS op een onjuiste uitleg van het vonnis en Citryll maakt zich schuldig aan misbruik van recht. QPS stelt dat zij aantoonbaar vóór 15 april 2024 opdracht heeft gegeven aan ICON om een kliniek en apotheek, inclusief personeel, benodigde apparatuur en faciliteiten, ter beschikking te stellen ten behoeve van het klinisch onderzoek van medicijn CIT-013. Dit blijkt volgens QPS uit het op 5 april 2024 door zowel ICON als haarzelf ondertekende Start Up Statement Of Work (SUSOW) en het op 11 april 2024 door hen beiden ondertekende Statement of Work (SOW). Daarnaast stelt QPS dat zij al vóór 10 april 2024 opdracht aan ICON had gegeven om op 22 april 2024 met de screening van gerekruteerde vrijwilligers te starten. In verband met het vonnis is volgens QPS aan ICON bericht dat al op 15 april 2024 met deze screening diende te worden gestart. Uit een verklaring van ICON volgt dat zij al op 12 april 2024 is gestart met een telefonische screening van gerekruteerde vrijwilligers. Na een eerste belronde op 12 april 2024 heeft volgens QPS op 16 april 2024 een tweede belronde plaatsgevonden. Deze belrondes vallen naar de mening van QPS onder het bereik van de in het vonnis gebezigde term ‘screening’. Uit hoofde van deze telefonische screening bleken volgens QPS drie vrijwilligers niet geschikt voor deelname aan het klinisch onderzoek. Met drie andere wel geschikt bevonden vrijwilligers is volgens QPS door ICON een afspraak gemaakt voor een medische keuring op respectievelijk 23 april, 24 april en 30 april 2024. Op 22 april 2024 heeft het Ethics Committee het al vóór het wijzen van het vonnis van 10 april 2024 door Citryll ingediende Substantial Amendment goedgekeurd. QPS stelt dat zij na het wijzen van het vonnis van 10 april 2024 deze goedkeuringsprocedure niet heeft kunnen bespoedigen. Na deze goedkeuring was er volgens QPS geen belemmering om met de medische keuringen te starten. De eerste vrijwilliger bleek op 23 april 2024 wegens ziekenhuisbezoek verhinderd. Om die reden heeft volgens QPS de eerste medische keuring door ICON plaatsgevonden op 24 april 2024.
3.3.
Voor zover Citryll wel in haar uitleg van de drie veroordelingen moet worden gevolgd, is er volgens QPS evenmin sprake van een schending van dit vonnis, althans rechtvaardigt die schending niet de conclusie dat dwangsommen zijn verbeurd. Het niet beschikbaar zijn van vrijwilligers en de nog niet verkregen vereiste goedkeuring van het Ethics Committee zijn volgens QPS aan te merken als tijdelijke belemmeringen c.q. tijdelijke onmogelijkheden waardoor buiten haar macht niet aan de veroordelingen kon worden voldaan. Dit rechtvaardigt naar de mening van QPS dat op de voet van artikel 611d Rv de dwangsommen gedurende de periode waarin die omstandigheden zich hebben voorgedaan (vanaf 15 april tot 23 april 2024) worden opgeschort, althans verminderd tot nihil.
3.4.
Citryll voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
In dit executiegeschil, waarbij het er om gaat of QPS dwangsommen heeft verbeurd omdat zij volgens Citryll het vonnis van de voorzieningenrechter van 10 april 2024 niet of onvoldoende heeft nageleefd, is de beoordeling in beginsel beperkt tot de toetsing van de ter uitvoering van dit vonnis door QPS verrichte handelingen aan de inhoud van de onder rov. 5.1 tot en met 5.3 uitgesproken veroordelingen, zoals deze door uitleg moeten worden vastgesteld. Voor zover in het kader van die beoordeling moet worden geconcludeerd dat QPS dwangsommen heeft verbeurd, geldt dat de voorzieningenrechter op grond van artikel 611d lid 1 Rv in geval van blijvende of tijdelijke, gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid om aan voormelde veroordeling te voldoen de dwangsom kan opheffen, de looptijd ervan kan opschorten gedurende een door hem te bepalen termijn of de dwangsom kan verminderen.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat Citryll desgevraagd ter zitting heeft verklaard dat QPS via de door ingeschakelde onderaannemer ICON sinds 24 april 2024 het vonnis van 10 april 2024 correct naleeft. Ter beoordeling ligt daarmee voor of QPS gedurende de periode vanaf 15 april 2024 tot en met 23 april 2024 dwangsommen heeft verbeurd doordat zij niet, dan wel niet volledig aan een of meer in dit vonnis jegens haar uitgesproken veroordelingen heeft voldaan.
4.3.
In het kader van die beoordeling is allereerst van belang hoe de veroordelingen in rov. 5.1 tot en met 5.3 van het vonnis moeten worden uitgelegd. Daarbij dient de voorzieningenrechter het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. De voorzieningenrechter heeft in het vonnis van 10 april 2024 overwogen dat QPS per 1 maart 2024 tekortschiet in de nakoming van haar verplichtingen uit de met Citryll gesloten overeenkomst. Per die datum heeft QPS immers haar kliniek en apotheek in Groningen gesloten en zijn de screening en het onderzoek van proefpersonen aldaar gestaakt. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter overwogen dat QPS er met het oog op het aantrekken van financiering belang bij heeft om zo snel mogelijk te kunnen beschikken over de resultaten van het aan QPS uitbestede onderdeel van het klinisch onderzoek van CIT-013. Daarbij heeft de voorzieningenrechter aangetekend dat de omstandigheid dat het vinden van een geschikte onderaannemer geen eenvoudige opgave is, voor rekening en risico van QPS komt, omdat dit een gevolg is van haar eigen beslissing om de kliniek en apotheek te sluiten. QPS heeft ter zitting van 6 maart 2024 de verwachting uitgesproken dat zij uiterlijk per 15 april 2024 in staat zal zijn om de met Citryll gesloten overeenkomst met hulp van een door ingeschakelde en door Citryll goed te keuren onderaannemer weer onverkort na te komen. Gelet hierop heeft de voorzieningenrechter QPS op 10 april 2024 veroordeeld om met ingang van 15 april 2024 een kliniek en apotheek, met (onderzoeks-)personeel, apparatuur en faciliteiten door een onderaannemer ter beschikking te (laten) stellen c.q. te (laten) exploiteren, totdat het finale rapport van het klinisch onderzoek is opgeleverd en alle betalingen onder de CTA zijn verricht. Tevens heeft de voorzieningenrechter QPS veroordeeld om met ingang van die datum vrijwilligers voor dit onderzoek door een onderaannemer te laten screenen totdat er tenminste tien mensen zijn geselecteerd.
4.4.
Vast staat dat QPS met instemming van Citryll ICON heeft ingeschakeld als onderaannemer en dat QPS vóór 15 april 2024 met ICON eerst een SUSOW en vervolgens een SOW heeft gesloten. Tussen partijen staat als zodanig niet ter discussie dat ICON in haar hoedanigheid van onderaannemer van QPS de verplichtingen uit hoofde van de door QPS met Citryll gesloten overeenkomst pas kon nakomen nadat een Substantial Amendment van het Protocol door het Ethics Committee was goedgekeurd. Door Citryll is onweersproken toegelicht dat als gevolg van de inschakeling van ICON als onderaannemer het Protocol aanpassing behoefde, onder meer ten aanzien van de daarin opgenomen gegevens betreffende onder meer de onderzoekslocatie en de Principal Investigator
.Vast staat dat Citryll direct na ontvangst van de daarvoor benodigde gegevens van QPS op 10 april 2024, dat wil zeggen gelijktijdig met het wijzen van het vonnis een Substantial Amendment ter goedkeuring aan het Ethics Committee heeft voorgelegd. Het Ethics Committee heeft vervolgens het Substantial Amendment op 22 april 2024 goedgekeurd.
4.5.
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis van 10 april 2024 geen rekening gehouden met de hem op dat moment niet bekende omstandigheid dat Citryll het Ethics Committee om goedkeuring van een Substantial Amendment had verzocht. Indien hij met deze omstandigheid wel bekend was geweest, had de voorzieningenrechter QPS een ruimere termijn gegund om aan de veroordelingen te voldoen. Daartoe is van belang dat door Citryll onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat aan QPS reële mogelijkheden ter beschikking hebben gestaan om het goedkeuringsproces ná indiening van het Substantial Amendment zodanig te versnellen dat goedkeuring vóór 15 april 2024 zou zijn verleend, waarbij bedacht dient te worden dat 13 en 14 april 2024 in het weekend vielen. Citryll heeft in dit kortgeding ter zitting aangevoerd dat haar gevallen bekend zijn waarin het Ethics Committee binnen twee dagen goedkeuring heeft verleend, maar die stelling heeft zij onvoldoende geconcretiseerd. Bovendien zou het als daartoe daadwerkelijk een mogelijkheid bestaat, op de weg van Citryll als indiener van het verzoek hebben gelegen om het Ethics Committee om versnelde behandeling te verzoeken. Citryll heeft daartoe echter geen verzoek gedaan. Van QPS kan en mag niet worden verlangd dat zij ICON al werkzaamheden onder de met Citryll gesloten overeenkomst liet uitvoeren voordat het Substantial Amendment was goedgekeurd. Daarmee zou QPS – naar niet ter discussie staat – in strijd handelen met de ter zake geldende regelgeving. Op grond van het voorgaande moet worden geoordeeld dat QPS tijdelijk, dat wil zeggen tot 22 april 2024, in de onmogelijkheid heeft verkeerd om aan de veroordelingen in rov. 5.1 tot en met 5.3 van het vonnis van 10 april 2024 te voldoen.
4.6.
De omstandigheid dat – zoals Citryll kennelijk betoogt – QPS zich vóór het wijzen van het vonnis van 10 april 2024 wellicht pro actiever had kunnen en moeten opstellen in het vinden van een contractspartij aan wie zij haar verplichtingen jegens Citryll kan uitbesteden, kan niet tot een ander oordeel leiden. Die omstandigheid kan een rol spelen bij de vraag of QPS gehouden is om schade te vergoeden die Citryll als gevolg van de door haarzelf veroorzaakte tekortkoming in de nakoming van de tussen hen gesloten overeenkomst heeft geleden. Die vraag ligt in deze procedure niet ter beoordeling voor. In deze procedure gaat het uitsluitend om de vraag of QPS dwangsommen heeft verbeurd, die zijn opgelegd als financiële prikkel tot naleving van de jegens haar uitgesproken veroordelingen. Zoals hiervoor is overwogen, kon QPS na datum vonniswijzing niet eerder dan op 22 april 2024 aan bedoelde veroordelingen voldoen. De onmogelijkheid om eerder aan de veroordeling te voldoen, leidt tot de conclusie dat de dwangsom dient te worden opgeschort gedurende de periode vanaf 15 april tot en met 21 april 2024.
4.7.
De vraag is vervolgens of QPS op 22 en 23 april 2024 een dwangsom heeft verbeurd doordat haar onderaannemer ICON volgens Citryll pas op 24 april 2024 is gestart met het screenen van gerekruteerde vrijwilligers. De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag ontkennend. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt reeds dat ICON formeel pas op 22 april 2024 de bevoegdheid toekwam om screeningswerkzaamheden te verrichten. Niet ter discussie staat dat ICON – hoewel het Substantial Amendment op dat moment nog niet was goedgekeurd – op 12 en 16 april 2024 telefonisch contact heeft gehad met zes vrijwilligers. Volgens Citryll kan het telefonisch nagaan of vrijwilligers voldoen aan de eisen voor deelname aan het klinisch onderzoek en het inplannen van afspraken voor een medisch onderzoek niet als screening worden aangemerkt. Citryll verwijst daarbij naar een aantal YouTube-video’s van QPS, waarbij zij uitlegt dat een screening plaatsvindt op locatie en wordt uitgevoerd door een arts. De handelingen die door ICON zijn verricht hebben volgens Citryll te gelden als handelingen die vallen onder de noemer ‘pre-screening’, dat wil zeggen handelingen voorafgaand aan de daadwerkelijke screening, die fysiek op locatie plaatsvindt. De eerste fysieke screening op locatie vond volgens Citryll pas plaats op 24 april 2024. QPS stelt op haar beurt dat screenen ook het telefonisch onderzoek van proefpersonen omvat dat wordt verricht voordat die personen worden uitgenodigd voor een onderzoek in een kliniek. Tijdens dit onderzoek worden proefpersonen volgens QPS onder meer bevraagd over medicatiegebruik, overige aandoeningen en het gebruik van genotsmiddelen. Proefpersonen die tijdens dit onderzoek niet geschikt blijken, worden volgens QPS niet uitgenodigd voor een fysiek onderzoek. De voorzieningenrechter constateert dat de term ‘screenen’ in het vonnis van 10 april 2024 niet is gedefinieerd. Het vonnis biedt daarmee geen aanknopingspunten voor de vraag of het door ICON uitgevoerde onderzoek kan worden aangemerkt als screenen. Nu partijen in hun – na genoemd vonnis van 10 april 2024 ingenomen – standpunten ten aanzien van wat in de desbetreffende branche onder screenen moet worden verstaan lijnrecht tegenover elkaar staan en een kortgedingprocedure zich niet leent voor nader feitenonderzoek en/of bewijslevering ter zake, kan voorshands niet worden uitgesloten dat screening mede het door ICON verrichte telefonisch onderzoek omvat. Voor het verkrijgen van duidelijkheid op dit punt zal dus een bodemprocedure dienen te worden gevoerd. Dit betekent dat voorshands onvoldoende aannemelijk is dat QPS de dwangsom op 22 en 23 april 2024 heeft verbeurd. Daarbij tekent de voorzieningenrechter ten overvloede nog aan dat de niet door Citryll weersproken omstandigheid dat het fysieke onderzoek van een proefpersoon door diens ziekenhuisopname op 23 april 2024 geen doorgang heeft kunnen vinden, niet aan QPS valt toe te rekenen, zodat QPS ter zake op 23 april 2024 in ieder geval geen dwangsom heeft verbeurd.
4.8.
Ter zitting hebben partijen nog vrij uitvoerig gediscussieerd over de consequenties van het ontbreken van andere documentatie waardoor volgens Citryll ICON niet op 15 april 2024 van start kon gaan met haar werkzaamheden. Die discussie kan in het kader van deze beoordeling buiten beschouwing blijven, nu vaststaat dat deze documenten in ieder geval op 23 april 2024 beschikbaar waren en voorshands dient te worden aangenomen dat het ontbreken van deze documentatie vóór die datum niet (en dus ook niet op 22 april 2024) aan de mogelijkheid en toelaatbaarheid van telefonische screening in de weg heeft gestaan. Deze discussie valt dan ook samen met de zojuist naar de bodemrechter verwezen discussie over de exacte betekenis van screenen. De slotsom op grond het voorgaande is dat het Citryll zal worden verboden dwangsommen te executeren wegens de beweerde niet-nakoming van het vonnis van 10 april 2024 voor zover gebaseerd op de stelling dat QPS op 22 en 23 april 2024 niet aan de in rov. 5.3 van dat vonnis uitgesproken veroordeling heeft voldaan. Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot naleving van dit verbod, is aangewezen. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd.
4.9.
Citryll is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van QPS worden begroot op:
- dagvaarding € 112,37
- griffierecht € 688,--
- salaris advocaat € 1.107,--
- nakosten € 178,-- (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 2.085,37
4.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
schorst de looptijd van de in rov. 5.4 van het vonnis van 10 april 2024 opgelegde dwangsom voor de periode vanaf 15 april tot en met 21 april 2024;
5.2.
verbiedt Citryll dwangsommen te executeren wegens de beweerde niet-nakoming van het vonnis van 10 april 2024 voor zover gebaseerd op de stelling dat QPS op 22 en 23 april 2024 niet aan de in rov. 5.3 van dat vonnis uitgesproken veroordeling heeft voldaan, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 75.000;
5.3.
veroordeelt Citryll in de proceskosten van € 2.085,37, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Citryll niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Citryll € 92,-- extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.4.
veroordeelt Citryll in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Glass en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2024.
mw