ECLI:NL:RBDHA:2024:8735

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
NL24.21340
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juni 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring opgelegd aan eiser door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had op 18 april 2024 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op basis van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding kan worden aangemerkt. De staatssecretaris heeft de maatregel op 13 mei 2024 opgeheven, maar de rechtbank heeft op 28 mei 2024 de zaak behandeld.

De rechtbank heeft beoordeeld of de staatssecretaris de maatregel van bewaring tijdig heeft omgezet. De rechtbank concludeert dat de maatregel onrechtmatig was, omdat de staatssecretaris deze te laat heeft omgezet. De maatregel had uiterlijk op 11 mei 2024 omgezet moeten worden, maar dit gebeurde pas op 13 mei 2024. De rechtbank oordeelt dat de maatregel met ingang van 12 mei 2024 onrechtmatig was en kent eiser een schadevergoeding toe van € 100,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming.

Daarnaast veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris tot betaling van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.750,00. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.21340

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S.B. Kleerekooper),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: [naam gemachtigde]).

Inleiding

1. Bij besluit van 18 april 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De staatssecretaris heeft op 13 mei 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 28 mei 2024 op zitting behandeld. Verschenen zijn eiser en zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser in bewaring mocht stellen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is gegrond. De maatregel van bewaring is onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris gesteld dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. Verder acht de staatssecretaris de maatregel noodzakelijk met het oog op de vaststelling van de identiteit en nationaliteit van eiser. Eiser heeft de gronden van bewaring niet bestreden.
Heeft de staatssecretaris de maatregel van bewaring te laat omgezet?
5. Eiser voert aan dat de maatregel niet tijdig is omgezet nadat hij geen rechtsmiddelen heeft aangevoerd tegen de afwijzing van zijn asielverzoek.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank merkt ten eerste op dat de beoordeling of de grondslag van een maatregel tijdig is omgezet alleen kan worden gedaan naar aanleiding van het beroep tegen de maatregel waarvan wordt betoogd dat die ten onrechte te laat is omgezet. [1] Dat is hier het geval. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris op zitting heeft erkend dat de maatregel te laat is omgezet. Het besluit op eisers asielaanvraag dateert van 2 mei 2024 en de beroepstermijn bedraagt zeven dagen. De staatssecretaris heeft ingevolge vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State twee dagen om de grondslag van de bewaring te wijzigen. [2] De staatssecretaris had de maatregel dan ook uiterlijk op 11 mei 2024 moeten omzetten naar een andere grondslag. Dat betekent dat de maatregel met ingang van 12 mei 2024 onrechtmatig is. De staatssecretaris heeft de maatregel op 13 mei 2024, een dag te laat, omgezet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
6. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [3]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring was met ingang van 12 mei 2024 onrechtmatig.
8. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 1 dag onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel 1 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 100,-.
9. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 100,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 10 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:67.
2.ABRvS 12 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1082.
3.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.