ECLI:NL:RBDHA:2024:8714

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
9113607.23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en personen

Op 5 juni 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 28 april 2023 opzettelijk brand heeft gesticht in een woning te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1988 in Turkije en op dat moment gedetineerd, werd beschuldigd van brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omwonenden. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op verschillende data, waarbij de officier van justitie, mr. S. Kooij, de vordering heeft ingediend en de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. F. Tosun.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de laatste persoon was die de woning verliet voordat de brand uitbrak. Camerabeelden toonden aan dat er kort na zijn vertrek een oranje gloed zichtbaar werd, wat duidt op een stevige brand. De verdachte heeft aanvankelijk geen verklaring willen afleggen, maar later verklaarde hij dat hij een joint had gerookt en deze had weggegooid, zonder te weten waar deze terechtkwam. De rechtbank achtte deze verklaring ongeloofwaardig, mede door afgeluisterde gesprekken tussen familieleden waarin werd gesproken over het verzinnen van een verklaring.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk brand had gesticht, wat leidde tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en de vordering van de benadeelde partij, Stichting Arcade Mensen en Wonen, werd gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 85.072,30, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op aan de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/113607-23
Datum uitspraak: 5 juni 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] (Turkije),
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaatsnaam] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 8 september 2023, 6 december 2023, 29 februari 2024 (alle pro forma) en 22 mei 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Kooij en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. F. Tosun naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 april 2023 te 's-Gravenhage, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan/bij een woning (gelegen aan de [adres 2] ), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur, althans een warmtebrond, in aanraking gebracht met een brandbare stof in die woning, in elk geval vuur gemaakt en/of bijgebracht, ten gevolge waarvan (de gevel van) die woning en/of overige goederen, geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand en/of is/zijn aangebrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of één of meer andere (nabijgelegen) woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in omringende woning(en) bevindende personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte integrale vrijspraak bepleit. Op verweren gaat de rechtbank hierna in, voor zover dat nodig is.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer DH1R023043 / 2023127649, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 284).
1. Het proces-verbaal van bevindingen van 3 mei 2023, voor zover inhoudende (p. 59):
Op vrijdagavond 28 april 2023, omstreeks 23:30 uur was er een grote uitslaande brand aan de [adres 2] te Den Haag.
2. Het proces-verbaal van forensisch brandonderzoek woning, opgemaakt op 9 mei 2023, voor zover inhoudende (p. 247 en 248):
Betreft: Proces-verbaal forensisch brandonderzoek woning [adres 2] ‘s-Gravenhage
Het perceel [adres 2] betreft een etagewoning gelegen op de eerste en tweede etage in een pand met meerdere soortgelijke woningen.
Via de trap werd de overloop van de eerste etage bereikt. Op de wanden en plafond was veel roet zichtbaar. In de achterkamer en de keuken was roetaanslag zichtbaar. In de voorste kamer, in gebruik als woonkamer, was meer roetaanslag en zware brandschade zichtbaar. In deze woonkamer kon de brandhaard worden gelokaliseerd. In de voorgevel waren drie ramen opgenomen. Deze ramen waren met houten platen afgedicht. De dubbelglas ruiten waren kapot. Zichtbaar was dat het glas van het raam in de uiterst rechterzijde in de voorgevel, van binnenuit gezien, door hitte inwerking was aangetast en deels versmolten. Op het plafond in de hoek rechts bij de voorgevel, was schade zichtbaar. Het gipsplaten plafond was hier voor een groot deel weg. Daarboven was een deel van het oude plafond zichtbaar. Dit bestond uit riet afgewerkt met pleisterwerk. Op de muur van de voorgevel en de rechter zijmuur met schouw, was grote brandschade zichtbaar. Er was een V-vormig brand patroon zichtbaar op die muren.
Op de vloer midden in de woonkamer werden de verbrande resten van een houten
hoekzitbank aangetroffen. Op de hoeken van die bank werden resten van
textielbekleding en schuimrubber meubelvulling aangetroffen. Het betrof een houten hoekzitbank die in twee delen aan elkaar bevestigd kon worden. In de hoek, gevormd door de twee delen, was de brandschade het grootst, met name aan de achterzijde. Het hout en de meubelstoffen waren volledig verbrand. Deze hoekbank kon aan de hand van het brandbeeld langs de muren worden teruggeplaatst op de originele plek. De hoekbank had in de hoek van de voorgevel en de rechter zijmuur gestaan. Het brandbeeld aan de hoekbank was visueel passend in het brandbeeld aan de voorgevel en de rechtermuur. De houten hoekbank kon worden aangemerkt als de brandhaard. Aan de hoekbank waren geen technische voorzieningen aanwezig.
Op de muur van de voorgevel, achter de hoekbank, werden de verbrande resten van een wandcontactdoos aangetroffen. In deze wandcontactdoos werden geen stekkers
aangetroffen. Er was kennelijk niets aangesloten op deze wandcontactdoos. Naast deze wandcontactdoos werd een aansluitkastje van de centrale antenne installatie (CAI) aangetroffen. Op dit aansluitkastje was niets aangesloten.
Op grond van deze bevindingen kon een technische oorzaak voor het ontstaan van de brand worden uitgesloten.
De brand had gewoed in de houten hoekbank in de woonkamer. Het meest aannemelijke scenario voor het ontstaan van de brand is het al dan niet opzettelijk bijbrengen dan wel achterlaten van vuur in enigerlei vorm aan of op deze hoekbank. Vanuit deze hoekbank had het vuur zich uitgebreid naar de rest van de woonkamer.
Vanaf de overloop werd via de trap de tweede etage bereikt. Zichtbaar was dat in de
slaapkamers en de badkamer zware roetaanslag aanwezig was.
Bij deze brand was gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen te
duchten. De brand was in de late avond tegen middernacht ontdekt, in de voor de nachtrust bestemde tijd. In de onder- en naast gelegen panden waren personen aanwezig. Indien de brand niet tijdig was opgemerkt en geblust, moet niet uitgesloten worden geacht dat de brand zich naar die woningen had kunnen uitbreiden.
3. De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan op de terechtzitting van 22 mei 2024:
De rechtbank heeft ter terechtzitting de camerabeelden, gemaakt vanaf de [adres 3] , getoond. Op deze beelden is het circa 54 minuten vroeger dan de werkelijke tijd. Te zien is dat op 28 april 2023 om 22:33:40 uur een persoon uit de woning aan de [adres 2] komt. Vanaf 22:33:48 uur is op de plaats van die woning een oranje gloed zichtbaar die steeds groter en feller wordt.
4. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 22 mei 2024, voor zover inhoudende:
U vraagt mij of ik de persoon ben die op de camerabeelden gemaakt vanaf de [adres 3] op 28 april 2023 om 22:33:40 uur uit de woning komt. Dat ben ik.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Brand
Vast staat dat er op 28 april 2023 een flinke brand heeft gewoed in de woning aan de [adres 2] in Den Haag. Een technische oorzaak van de brand is door forensisch onderzoekers uitgesloten. Het meest aannemelijke scenario voor het ontstaan van de brand is volgens hen het al dan niet opzettelijk bijbrengen dan wel achterlaten van vuur in enigerlei vorm aan of op de hoekbank.
Heeft de verdachte opzettelijk brand gesticht?
De verdachte is de laatste persoon in de woning geweest voordat de brand uitbrak. Op de ter terechtzitting getoonde beelden is te zien dat de verdachte de woning verlaat en wegloopt, waarna ongeveer tien seconden later een oranje gloed vanuit de woning te zien is die steeds feller en groter wordt. De rechtbank leidt hieruit af dat in de woning al een stevige brand moet hebben gewoed voordat de verdachte die woning verliet. Onder deze omstandigheden is het aan de verdachte om een verklaring te geven voor wat zich in de woning heeft afgespeeld kort voor en op het moment van het ontstaan van de brand.
De verdachte is een maand na de brand aangehouden en heeft in eerste instantie geen verklaring willen afleggen over het ontstaan van de brand. Enige weken later en na bestudering van het procesdossier heeft de verdachte verklaard dat hij op de avond van 28 april 2023 een joint zat te roken op de bank, toen zijn moeder thuiskwam. Om te verhullen dat hij zat te blowen, heeft de verdachte toen zijn joint weggegooid, zonder te zien waar deze terechtkwam. Vervolgens is hij naar beneden gelopen om met zijn zus te praten en daarna weer naar boven om naar de wc te gaan. Vanuit de wc hoorde hij geknal. Vervolgens zag hij dat er brand was, is hij naar buiten gegaan en heeft hij de brandweer gewaarschuwd. Ter terechtzitting heeft de verdachte deze verklaring herhaald.
De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig. Het dossier bevat immers duidelijke aanwijzingen dat familieleden het scenario van de joint voor de verdachte hebben verzonnen. De rechtbank wijst in dit verband op de uitwerkingen van afgeluisterde telefoongesprekken. Zo is er een gesprek van 4 mei 2023 waarin de zus van de verdachte met haar man bespreekt dat de verdachte bij de politie moet verklaren dat hij wiet of hasj heeft gerookt en dat daardoor brand is ontstaan. Dit zou door verschillende familieleden zo zijn besproken. [1] Ook op 4 mei 2023 is een gesprek opgenomen tussen de zus van de verdachte en een niet nader geïdentificeerde man die zij ‘oom’ noemt, waarin zij bespreken dat door het weggooien van een brandende joint de brand is ontstaan. [2] Op 6 en 11 mei 2023 bespreekt de zus van de verdachte dit scenario opnieuw aan de telefoon en bespreekt zij dat de verdachte dit scenario aan de politie moet vertellen. [3]
Gelet op het voorgaande, in samenhang bezien, kan het niet anders zijn dan dat de verdachte de brand opzettelijk heeft gesticht op de in de tenlastelegging bedoelde wijze. Daarvan was gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen te duchten. De rechtbank acht het ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 28 april 2023 te 's-Gravenhage opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan de [adres 2] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk vuur gemaakt, ten gevolge waarvan die woning en overige goederen geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast heeft zij oplegging van een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking (art. 38z Sr) gevorderd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de door de officier van justitie geëiste straf buitenproportioneel is. Zij heeft gewezen op verschillende uitspraken waarin voor brandstichting een lagere straf is opgelegd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft ’s avonds laat brand gesticht in de woning van zijn ouders, op een tijdstip waarop sommige mensen al liggen te slapen. Deze woning is boven en tussen andere woningen gelegen, waardoor de verdachte een levensgevaarlijke situatie heeft gecreëerd voor omwonenden. Hij heeft de hulpdiensten ingeschakeld, maar pas op het moment dat de vlammen al uit het raam sloegen. De woning van de ouders van de verdachte is onbewoonbaar geworden door de brand en ook onder- en naastgelegen woningen zijn beschadigd geraakt. De verdachte heeft geen openheid van zaken willen geven maar heeft een verklaring afgelegd die door of in samenspraak met familieleden van de verdachte is afgestemd. De rechtbank rekent de verdachte dit alles zwaar aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 10 april 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een rapportage van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) van 4 maart 2024. De verdachte heeft niet meegewerkt aan het onderzoek. Voor een weigering op pathologische gronden is geen aanwijzing. De deskundigen zien geen aanwijzingen voor een ernstige stoornis bij de verdachte of een forensisch relevante beperking van zijn intelligentie of duidelijke symptomen van niet-aangeboren hersenletsel. Andere stoornissen, zoals een persoonlijkheidsstoornis of stoornissen in het gebruik van middelen, hebben de deskundigen niet kunnen aantonen, maar ook niet kunnen uitsluiten. De deskundigen hebben zich niet uitgelaten over de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 23 april 2024. De reclassering ziet geen mogelijkheden om de verdachte te begeleiden in het kader van een voorwaardelijk deel van een gevangenisstraf of een TBS met voorwaarden, omdat de verdachte geen openheid heeft gegeven.
Gelet op al het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar is.
Strafmodaliteit
Voor brandstichting bestaan geen landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. De rechtbank stelt daarom zelf een uitgangspunt van 36 maanden gevangenisstraf vast, gelet op min of meer vergelijkbare jurisprudentie over brandstichting door een dader aan wie die brandstichting volledig kan worden toegerekend. In strafverzwarende zin weegt de rechtbank de houding van de verdachte mee. Hij heeft bij het PBC, de reclassering en ter terechtzitting geen openheid van zaken gegeven. De rechtbank vindt dit zorgwekkend, gelet op de aard van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen die dit feit voor anderen met zich hebben gebracht.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. Voor een maatregel als bedoeld in art. 38z Sr, zoals gevorderd door de officier van justitie, ziet de rechtbank geen aanleiding.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

Stichting Arcade Mensen en Wonen (hierna: Arcade) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 97.701,01, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden toegewezen met de wettelijke rente. Ook heeft hij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk is. Primair omdat de verdediging onvoldoende voorbereidingstijd heeft gehad vanwege de te late indiening van de vordering en aanhouding van de zaak een onevenredige belasting van het strafproces zou zijn. Subsidiair is de vordering niet-ontvankelijk omdat niet is gebleken dat [naam] bevoegd is om de vordering in te dienen namens de benadeelde partij. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de vordering bij toewijzing te matigen omdat de posten ‘begeleidingskosten’ en ‘huurdervingskosten’ onvoldoende zijn onderbouwd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Ontvankelijkheid
De rechtbank is van oordeel dat de vordering ontvankelijk is. De verdediging heeft voldoende tijd gehad om zich voor te bereiden, zo blijkt alleen al uit het inhoudelijke debat dat ter terechtzitting is gevoerd. Van een onevenredige belasting van het strafproces is geen sprake.
Met betrekking tot de bevoegdheid van [naam] overweegt de rechtbank als volgt. Uit het dossier volgt dat [naam] op 15 juni 2023 namens Arcade aangifte heeft gedaan. Zij heeft ook de vordering tot schadevergoeding ingediend. Het gaat hier niet om vertegenwoordiging van een rechtspersoon door een derde, maar om een natuurlijk persoon die vanuit de rechtspersoon zelf namens die rechtspersoon is opgetreden. Op die situatie is (het vereiste van een machtiging als bedoeld in) art. 51c lid 3 Sv niet van toepassing. Overigens heeft de verdediging niet concreet onderbouwd wat er nou precies mis is met de interne bevoegdheid van [naam] om Arcade in rechte te vertegenwoordigen.
Inhoudelijk
De rechtbank zal de vordering grotendeels toewijzen, nu op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat Arcade rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit. Zij komt echter tot een andere berekening dan Arcade. De door Arcade gemaakte berekening onder 4E in het verzoek tot schadevergoeding (waarbij zij haar totale gestelde schade vermindert met de uitkering van haar verzekeraar) klopt namelijk niet. Als de rechtbank die berekening zou volgen, komt zij uit op een bedrag van € 96.437,42, terwijl Arcade een bedrag van € 97.701,01 vordert. Daar komt bij dat het door Arcade in mindering gebrachte bedrag niet overeenstemt met het bedrag dat wordt genoemd op de aan Arcade gerichte creditnota van de verzekeraar – er zit een verschil tussen van € 1,25. De rechtbank zal uitgaan van het op de creditnota genoemde bedrag. Daar komt bij dat de rechtbank de posten ‘huurderving’ en ‘begeleidingskosten’ niet-ontvankelijk zal verklaren wegens het ontbreken van onderbouwing. De benadeelde partij de gelegenheid bieden die posten alsnog te onderbouwen, zou een onevenredige belasting van het strafproces inhouden. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Al met al zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van (€ 156.981,88 - € 5.349,26 - € 6.017,11 - € 60.543,21) = € 85.072,30.
Wettelijke rente en proceskosten
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 28 april 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 85.072,30, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 28 april 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van Arcade. Bij niet betaling kan gijzeling worden toegepast.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
meerdaadse samenloop van
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
VIER JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 85.072,30 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 28 april 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan Stichting Arcade Mensen en Wonen;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 85.072,30 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 28 april 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 365 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Boot, voorzitter,
mr. M. Diepenhorst, rechter,
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Groeneveld, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 juni 2024.

Voetnoten

1.Tapgesprek met sessienummer 501, p. 86.
2.Tapgesprek met sessienummer 508, p. 89.
3.Tapgesprek met sessienummer 906, p. 96 en tapgesprek met sessienummer 2261, p. 106.