Op 30 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de afwijzing van een verzoek om proceskostenvergoeding. Eiser had in een eerdere procedure bezwaar gemaakt tegen een terugvordering van WAO-uitkering, waarbij hij juridische ondersteuning had. Echter, hij had geen verzoek om proceskostenvergoeding ingediend voordat het bestuursorgaan op het bezwaar had beslist, wat volgens artikel 7:15, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereist is. De rechtbank oordeelde dat eiser geen recht had op kostenvergoeding, omdat hij het verzoek pas na de beslissing op bezwaar had gedaan. Eiser betoogde dat hij niet wist dat hij dit verzoek tijdig moest indienen, maar de rechtbank stelde vast dat hij, gezien de verstrekte informatie, op de hoogte had moeten zijn van deze verplichting. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Ince, griffier.