ECLI:NL:RBDHA:2024:8705

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
AWB 24_9218
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitzetting naar Armenië

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2024 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, in het kader van een voorgenomen uitzetting naar Armenië. Verzoekster heeft op 30 mei 2024 een aanvraag ingediend op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, maar op 31 mei 2024 bezwaar gemaakt tegen de fictieve weigering van verweerder om een besluit te nemen op haar aanvraag. De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld, waarbij verweerder een verweerschrift heeft ingediend.

Verzoekster, geboren in 1950 en van Armeense nationaliteit, heeft aangevoerd dat haar uitzetting in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden, en dat een arts van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers heeft aangegeven dat de uitzetting medisch onverantwoord is. Verweerder heeft echter gesteld dat verzoekster niet heeft aangetoond dat haar situatie zodanig is gewijzigd dat de rechtmatigheid van de uitzetting niet meer kan worden aangenomen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het bezwaar van verzoekster tegen de fictieve weigering geen kans van slagen heeft, omdat verweerder heeft toegezegd op de aanvraag van verzoekster te beslissen op de dag van de uitzetting.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de uitzetting op 31 mei 2024 om 18:20 uur zal plaatsvinden, en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 24/9218
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. N.B. Swart)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Procesverloop

Verweerder heeft aan verzoekster meegedeeld dat hij voornemens is haar uit te zetten naar
Armenië op vrijdag 31 mei 2024, om 18:20 uur.
Verzoekster heeft op 30 mei 2024 een aanvraag ingediend om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Verzoekster heeft op 31 mei 2024 bezwaar gemaakt tegen de fictieve weigering van verweerder om een besluit te nemen op haar aanvraag. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Verzoekster stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1950 en de Armeense nationaliteit te hebben.
2. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter ook
in geval van een niet-kennelijke afdoening uitspraak doen zonder een zitting te houden
wanneer onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden
geschaad. Gelet op het feit dat de voorgenomen uitzetting van verzoekster staat gepland op 31 mei 2024 om 18:20 uur, maakt de voorzieningenrechter van deze bevoegdheid gebruik.
4. Verzoekster voert aan dat zij in haar bezwaarschrift heeft verzocht aan verweerder om een besluit te nemen op 31 mei 2024 voor 10:00 uur. Nu dit een redelijke termijn is om een besluit te nemen en verweerder dit niet heeft gedaan, heeft zij bezwaar gemaakt tegen de fictieve weigering van verweerder om uitstel van vertrek te verlenen. De uitzetting van verzoekster is in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden. Verzoekster wijst erop dat een arts van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers heeft meegedeeld dat de uitzetting medisch onverantwoord is. Het is van groot belang dat het Bureau Medische Advisering (BMA) zich uitspreekt over de cognitieve achteruitgang van verzoekster.
5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoekster er niet in is geslaagd om aan te tonen dat haar situatie dusdanig is gewijzigd dat niet langer van de rechtmatigheid van de feitelijke uitzetting kan worden uitgegaan. Er is niet door een arts vastgesteld dat bij verzoekster daadwerkelijk sprake is van cognitieve achteruitgang en persoonlijkheidsproblematiek. BMA heeft eerder in 2019 en 2021 medische adviezen uitgebracht en geoordeeld dat de benodigde medische behandeling aanwezig is in Armenië. Verder merkt verweerder op dat vandaag, 31 mei 2024, zal worden beslist op de aanvraag van verzoekster om toepassing van artikel 64 van de Vw. Als deze aanvraag leidt tot vergunningverlening, dan zal de uitzetting worden geannuleerd.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
6. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het bezwaar van verzoekster tegen de fictieve weigering van verweerder om een besluit te nemen geen kans van slagen. Het enkele feit dat verzoekster bij haar aanvraag op 30 mei 2024 heeft verzocht aan verweerder om uiterlijk om 10:00 uur op 31 mei 2024 een besluit te nemen en dat verweerder niet binnen die door verzoekster zelf gestelde termijn heeft beslist, maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat sprake is van een fictieve weigering om een besluit te nemen. De voorzieningenrechter merkt daarbij op dat verweerder heeft toegezegd dat vandaag, 31 mei 2024, zal worden beslist op de aanvraag van verzoekster.
Op de uitkomst van het besluit van verweerder op de aanvraag van verzoekster kan niet worden vooruitgelopen.
7. Gelet op het voorgaande wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl. Het dictum is telefonisch meegedeeld aan de gemachtigde van verzoek op 31 mei 2024 om 13:05 uur en aan de gemachtigde van verweerder op 31 mei 2024 om 13:15 uur.
De rechter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.