ECLI:NL:RBDHA:2024:8704
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitzetting naar Armenië
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoekster die de Armeense nationaliteit heeft. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin haar aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) buiten behandeling was gesteld. De staatssecretaris had haar meegedeeld dat hij voornemens was haar uit te zetten naar Armenië op dezelfde dag om 18:20 uur. De verzoekster had op 29 mei 2024 bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting beoordeeld en geconcludeerd dat het bezwaar van de verzoekster geen redelijke kans van slagen had. De voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris terecht de aanvraag buiten behandeling had gesteld, omdat de verzoekster niet tijdig de benodigde documenten had aangeleverd. De verzoekster had op verschillende momenten documenten per fax verzonden, maar deze waren volgens de staatssecretaris niet leesbaar. Ondanks herhaalde verzoeken om de documenten opnieuw te sturen, had de verzoekster geen adequate reactie gegeven. De voorzieningenrechter benadrukte dat de beslissing om de aanvraag buiten behandeling te stellen rechtens juist was, gezien de omstandigheden van de zaak.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en aangegeven dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.