ECLI:NL:RBDHA:2024:8704

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
AWB 24_9130
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitzetting naar Armenië

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoekster die de Armeense nationaliteit heeft. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin haar aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) buiten behandeling was gesteld. De staatssecretaris had haar meegedeeld dat hij voornemens was haar uit te zetten naar Armenië op dezelfde dag om 18:20 uur. De verzoekster had op 29 mei 2024 bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting beoordeeld en geconcludeerd dat het bezwaar van de verzoekster geen redelijke kans van slagen had. De voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris terecht de aanvraag buiten behandeling had gesteld, omdat de verzoekster niet tijdig de benodigde documenten had aangeleverd. De verzoekster had op verschillende momenten documenten per fax verzonden, maar deze waren volgens de staatssecretaris niet leesbaar. Ondanks herhaalde verzoeken om de documenten opnieuw te sturen, had de verzoekster geen adequate reactie gegeven. De voorzieningenrechter benadrukte dat de beslissing om de aanvraag buiten behandeling te stellen rechtens juist was, gezien de omstandigheden van de zaak.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en aangegeven dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer AWB 24/9130

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster], verzoekster,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. N.B. Swart)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Procesverloop

Bij besluit van 29 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) buiten behandeling gesteld.
Verweerder heeft aan verzoekster meegedeeld dat hij voornemens is haar uit te zetten naar Armenië op vrijdag 31 mei 2024, om 18:20 uur.
Verzoekster heeft op 29 mei 2024 bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Verzoekster stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1950 en de Armeense nationaliteit te hebben.
2. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter ook
in geval van een niet-kennelijke afdoening uitspraak doen zonder een zitting te houden
wanneer onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden
geschaad. Gelet op het feit dat de voorgenomen uitzetting van verzoekster staat gepland op 31 mei 2024 om 18:20 uur, maakt de voorzieningenrechter van deze bevoegdheid gebruik.
4. Verzoekster vraagt de voorzieningenrechter om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit worden opgeschort zodat het medisch oordeel van Bureau Medische Advisering (BMA) kan worden afgewacht en kan worden beoordeeld of verzoekster kan reizen en welke behandeling zij nodig heeft in Armenië.
5. Ter onderbouwing van haar verzoek om voorlopige voorziening voert verzoekster aan dat verweerder haar aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw ten onrechte onder verwijzing naar artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling heeft gesteld. Verzoekster heeft op 22 april 2024 per fax de benodigde documenten (waaronder het aanvraagformulier, de toestemmingsverklaring medische gegevens en de gegevens van de arts / behandelaar) aan verweerder gezonden. Omdat verweerder meldde dat de fax niet goed leesbaar was, heeft verzoekster op 10 mei 2024 dezelfde stukken per fax aan verweerder gezonden, aangevuld met een verklaring van de medisch behandelaar waaruit blijkt dat verzoekster cognitief achteruit gaat en dat zij geheugen- en oriëntatieproblemen heeft. Deze documenten verzendt zij ook per gewone post aan verweerder. Wanneer verweerder op 14 mei 2024 meldt dat hij de fax opnieuw niet goed kan lezen, is er geen aanleiding om op dit bericht te reageren omdat de stukken al per post onderweg zijn naar verweerder. Bovendien, zo stelt verzoekster, is verweerder nu alsnog ambtshalve verplicht om het advies van BMA in te winnen, nu verzoekster in bewaring is gesteld voordat op de aanvraag om toetsing aan artikel 64 van de Vw is besloten. [1]
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit rechtens juist is. Hij heeft twee maal aan verzoekster gemeld dat de stukken die per fax waren verzonden niet leesbaar waren en gevraagd de stukken per post of per mail te verzenden. Hij heeft twee maal een termijn voor herstel verzuim geboden. Toen ook na een tweede bericht alsnog geen stukken zijn overgelegd om de aanvraag om uitstel van vertrek te onderbouwen is de aanvraag onder verwijzing naar artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling gesteld. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat de per fax overgelegde documenten niet goed leesbaar waren, deze documenten bij het dossier gevoegd. Het beroep op artikel A3/7.2.6 van de Vc (Vreemdelingencirculaire) gaat volgens verweerder niet op omdat het besluit op de aanvraag om toetsing aan artikel 64 van de Vw op 29 mei 2024 in de ochtend aan verzoekster is uitgereikt, terwijl de maatregel van bewaring pas na die tijd, om 12:25 uur is opgelegd.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
7. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter. Bij de beoordeling acht de voorzieningenrechter met name van belang of het bezwaar tegen het bestreden besluit een redelijke kans van slagen heeft.
8. Verzoekster heeft op 24 april 2024 een aanvraag om uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vw inclusief de benodigde bijlagen ingediend. Op 26 april 2024 heeft verweerder aan verzoekster gemeld dat de stukken niet leesbaar waren en gevraagd om uiterlijk op 10 mei 2024 alsnog de benodigde documenten te overleggen. Op 10 mei 2024 heeft verzoekster de gevraagde documenten en een nadere onderbouwing van de aanvraag opnieuw per fax aan verweerder aangeboden. Zij verklaart dat zij deze stukken ook per gewone post heeft aangeboden, maar biedt daarvoor geen onderbouwing. Op 14 mei 2024 heeft verweerder aan verzoekster gemeld dat de stukken opnieuw niet leesbaar waren en gevraagd deze per post of mail alsnog op te sturen. Verzoekster heeft op dit verzoek niet gereageerd, naar eigen zeggen omdat dat niet nodig was omdat ze de gevraagde documenten al per post had verzonden, en heeft ook geen navraag gedaan of de stukken door verweerder in goede orde waren ontvangen.
9. Omdat hij nog steeds geen onderbouwing had ontvangen, heeft verweerder op 29 mei 2024 de aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw buiten behandeling gesteld. Het bezwaar van verzoekster is tegen dit besluit gericht. Het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening is connex aan dit bezwaar.
10. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder, gelet op de beschreven gang van zaken, het bezwaar van verzoekster terecht buiten behandeling gesteld.
11. Ten aanzien van het beroep van verzoekster op artikel A3/7.2.3 van de Vc volgt de voorzieningenrechter het standpunt van verweerder. De maatregel van bewaring is opgelegd nadat het bestreden besluit is genomen. Het gegeven dat verzoekster al om 07:00 uur is opgehaald voor gehoor en is opgehouden maakt dit niet anders. Deze periode is bedoeld voor verweerder om onderzoek te doen naar de mogelijkheid om een maatregel op te leggen. Verweerder heeft dus rekening kunnen houden met de uitkomst van de aanvraag om uitstel van vertrek.
12. Gelet op het voorgaande heeft het bezwaar tegen het bestreden besluit geen redelijke kans van slagen. Om die reden wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel A3/7.2.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).