ECLI:NL:RBDHA:2024:8700

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
NL24.21155
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en bekendmaking terugkeerbesluit in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, een Algerijnse nationaliteit hebbende vreemdeling. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 15 mei 2024 was genomen, waarin de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat hij het terugkeerbesluit van 30 september 2022 niet had ontvangen en dat dit besluit niet rechtsgeldig was bekendgemaakt. Tijdens de zitting op 29 mei 2024, waar eiser via videoverbinding aan deelnam, heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om stukken over de bekendmaking van het terugkeerbesluit toe te voegen aan het dossier. Verweerder heeft dit gedaan en de rechtbank oordeelde dat het terugkeerbesluit rechtsgeldig was bekendgemaakt, waardoor eiser onder de in de Vreemdelingenwet genoemde categorie viel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.21155

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.K.E. van den Heuvel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Vugs).

Procesverloop

Bij besluit van 15 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 29 mei 2024 op zitting behandeld, in Breda. Eiser heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen. Eiser is bijgestaan door mr. S.A.M. Fikken, kantoorgenoot van zijn gemachtigde, aanwezig in de zittingszaal. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 2001 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
Grondslag
2. Eiser stelt dat hij het terugkeerbesluit van 30 september 2022 niet heeft ontvangen en dat het terugkeerbesluit niet bekend is gemaakt in de Staatscourant, alleen het inreisverbod wordt vermeld in de Staatscourant. Het terugkeerbesluit is daarom niet rechtsgeldig.
3. Tijdens de zitting heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om de stukken die zien op de bekendmaking van het terugkeerbesluit van 30 september 2022 aan het dossier toe te voegen. Dit heeft verweerder gedaan binnen de daarvoor gestelde termijn.
4. Verweerder heeft een melding van terinzagelegging van de beslissing van 30 september 2022 aan het dossier toegevoegd. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat met het overleggen van de melding van terinzagelegging kan worden vastgesteld dat het terugkeerbesluit van 30 september 2022 rechtsgeldig bekend is gemaakt. Dit geldt namelijk als bekendmaking in de zin van 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarbij komt dat eiser voorafgaand aan deze maatregel van bewaring bekend was met het aan hem opgelegde terugkeerbesluit. De rechtbank is van oordeel dat het terugkeerbesluit rechtsgeldig en op juiste wijze bekend is gemaakt. Eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf en heeft een terugkeerbesluit opgelegd gekregen.
De maatregel van bewaring
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. Eiser betwist de motivering van lichte grond 4b. In de maatregel van bewaring staat dat de eerste asielaanvraag van eiser is afgewezen op 20 december 2022. De eerste asielaanvraag is echter buiten behandeling gesteld, omdat eiser met onbekende bestemming is vertrokken.
7. Uit artikel 30c, derde lid, van de Vw volgt dat het besluit een aanvraag buiten behandeling te stellen voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet gelijk wordt gesteld met een afwijzing. De beroepsgrond slaagt dan ook niet. In de maatregel van bewaring is daarnaast voldoende toegelicht dat eiser twee asielaanvragen heeft ingediend die niet hebben geleid tot verlening van een verblijfsvergunning.
8. De rechtbank stelt verder vast dat eiser de andere gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet heeft betwist. De gronden zijn feitelijk juist, voldoende toegelicht, en voldoende om aan te nemen dat het risico bestaat dat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Ambtshalve toets
9. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.

Conclusie

10. De maatregel van bewaring is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.