ECLI:NL:RBDHA:2024:8692

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
AWB 23 2799 01
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tot afgifte van een EU/EER-verblijfsdocument op basis van afhankelijkheidsrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een eiser die een aanvraag had ingediend voor een EU/EER-verblijfsdocument. De eiser, geboren in 1998 en van Marokkaanse nationaliteit, stelde dat hij afhankelijk was van zijn broer, die de Nederlandse nationaliteit heeft, en dat hij niet zelfstandig kan functioneren door lichamelijke en psychische problemen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat niet is aangetoond dat er een zodanige afhankelijkheidsrelatie bestaat dat eiser niet van zijn broer kan worden gescheiden. De rechtbank oordeelde dat de zorg die eiser nodig heeft, ook in Marokko kan worden geboden en dat de stelling van eiser dat alleen zijn broer hem kan helpen, onvoldoende onderbouwd is. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verwijzing naar de ondercuratelestelling van eiser niet voldoende is om aan te nemen dat er een uitzonderlijke situatie is die een afgeleid verblijfsrecht rechtvaardigt. De rechtbank heeft het verzoek van eiser om vrijstelling van het griffierecht toegewezen, maar heeft het beroep zelf ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 23/2799

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] ,eiser,
v-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde mr. S. Karkache),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. I. Vugs).

Procesverloop

Bij besluit van 10 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot afgifte van een EU/EER-verblijfsdocument ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 4 april 2024, tezamen met de zaken AWB 22/2794 en AWB 23/1213 op zitting behandeld in Breda. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tevens is verschenen [naam 1] , broer van eiser. De termijn voor het doen van een uitspraak is eenmaal verlengd.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1998 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben. Op 24 februari 2022 heeft hij een aanvraag ingediend tot afgifte van een document waaruit blijk dat hij een afgeleid verblijfsrecht heeft op grond van artikel 20 van het VWEU. [1] Hij beoogt verblijf bij zijn broer, die de Nederlandse nationaliteit heeft.
2. Bij besluit van 24 augustus 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om te verblijven bij referent afgewezen. Op 8 september 2022 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen dat besluit. Op 22 februari 2023 heeft er een hoorzitting plaatsgevonden. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft de familierechtelijke relatie tussen eiser en referent aangenomen. Primair valt eisers situatie volgens verweerder buiten de reikwijdte van het arrest K.A [2] omdat het arrest volgens verweerder alleen ziet op situaties waarin een Nederlander de persoon is die afhankelijk is van een derdelander familielid. Subsidiair heeft verweerder overwogen dat, al zou eisers situatie onder de reikwijdte van het arrest K.A. vallen, er geen sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referent dat ervan moet worden uitgegaan dat zij op geen enkele wijze van elkaar gescheiden kunnen worden. Eiser heeft immers niet aannemelijk gemaakt dat de benodigde zorg niet door andere personen of instellingen in Marokko kan worden geboden.
3. Eiser voert aan dat hij al jaren kampt met lichamelijke en psychische problemen, met als gevolg dat hij niet zelfstandig kan functioneren en voor zichzelf kan zorgen. Deze klachten bestonden al in Marokko, maar zijn ouders erkennen de klachten van eiser niet en gingen op zoek naar traditionele genezingsmethodes. De ouders kunnen en willen hem de zorg die hij nodig heeft niet bieden. Eiser verwijst naar een aantal krantenartikelen. [3] Ook heeft eiser een verklaring van de ouders overgelegd waarin de fragiele gezondheidssituatie van de ouders wordt bevestigd en heeft referent tijdens de hoorzitting bevestigd dat de ouders hun handen van eiser hebben afgetrokken omdat zij het niet meer aankonden. Voorts meent eiser dat de GGZ-zorg in Marokko zwaar onder de maat is. Hierbij wordt verwezen naar een krantartikel waaruit dit blijkt. [4] Daarentegen was referent wel bereid om eiser te helpen. Eiser verwijst hierbij naar de geldovermakingen naar Marokko. Nadat eiser in Nederland is gekomen is de ondersteuning verder voortgezet door referent. Eiser meent dat de curatelestelling wel relevant is. Daardoor ontstaat immers een situatie dat iemand geheel onbekwaam is verklaard en volledig is aangewezen op de hulp en steun van derden. In het geval van eiser was er niemand anders die zijn vertrouwen genoot dan referent. Referent heeft zijn leven moeten aanpassen. Eiser meent dat referent onmisbaar is in zijn leven. Eiser is immers volledig afhankelijk van referent en kan niet zelfstandig functioneren. Dit is ook door de kantonrechter onderkend. Zonder zijn inbreng zal het zeer bergafwaarts gaan met eiser. Sinds referent de curator is van eiser, lijken de klachten van eiser zich juist te stabiliseren. Uit de ondercuratelestelling blijkt volgens eiser dat er (een begin) van een afhankelijkheidsverhouding is. Deze is daarmee geobjectiveerd. Eiser verwijst naar het advies van de A-G van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 november 2019. [5] De stelling van verweerder dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de benodigde zorg in Marokko aan eiser niet kan worden geboden en dat er geen andere familie of personen zijn die eventueel een bijdrage kunnen leveren aan de verzorging en ondersteuning van eiser, kan eiser niet volgen. De ouders hebben hun handen van eiser afgetrokken, alleen referent was bereid om eiser op te vangen en de zorg en steun kan ook niet door derden worden geboden, nu in Nederland een familiale mantelzorger is die er in Marokko niet is. De zorg kan door niemand anders dan referent, in samenwerking met de andere in Nederland verblijvende broer [naam 2] , worden geboden. Als eiser zal moeten terugkeren naar Marokko zal referent, een Unieburger en mantelzorger en curator van eiser, ook dienen te vertrekken. Het effectieve genot van zijn rechten onder artikelen 20 en 21 VWEU zal hij dan moeten opgeven.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht voor de behandeling van zijn beroep wegens betalingsonmacht. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling voorlopig toegewezen. Met het door eiser overgelegde formulier heeft hij voldoende aannemelijk gemaakt dat hij voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt daarom definitief toegewezen.
5. Niet in geschil is dat eiser vanwege zijn psychische en lichamelijke gezondheidssituatie afhankelijk is van zorg. In geschil is of tussen eiser en referent sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding in de zin van het arrest K.A. die ertoe leidt dat aan eiser een afgeleid verblijfsrecht dient te worden verleend.
6. Uit het arrest K.A. volgt dat een derdelander niet uitsluitend een verblijfsaanspraak aan artikel 20 van het VWEU kan ontlenen indien hij verblijf beoogt bij zijn minderjarig kind dat Unieburger is, maar dat ook een afgeleid verblijfsrecht kan ontstaan op grond van artikel 20 van het VWEU als een derdelander verblijf beoogt bij een meerderjarig familielid dat burger van de Unie is. In het arrest is uitgelegd dat het in uitzonderlijke gevallen voorstelbaar is dat in een situatie, waarin tussen twee volwassen familieleden een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat een afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VWEU ontstaat. Dit is het geval indien de meerderjarige derdelander en de meerderjarige Unieburger zodanig afhankelijk van elkaar zijn dat zij op geen enkele wijze van elkaar gescheiden kunnen worden. In het arrest van 27 februari 2020, Subdelegación del Gobierno en Ciudad Real tegen RH [6] heeft het Hof van Justitie deze regel bevestigd.
7. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder zijn primaire standpunt laten vallen. Voor het overige geldt dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat niet is gebleken van een uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in het arrest K.A. waarbij sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie dat eiser en referent op geen enkele wijze van elkaar kunnen worden gescheiden. Daarbij heeft verweerder terecht betrokken dat niet aannemelijk is gemaakt dat de benodigde zorg niet door andere (al dan niet professionele) personen of instellingen in Marokko kan worden overgenomen en geboden. De enkele niet onderbouwde stelling dat alleen referent de benodigde zorg aan eiser kan bieden, is hiervoor onvoldoende. Verweerder heeft hierbij terecht betrokken dat uit de verklaringen van referent tijdens de hoorzitting blijkt dat eiser momenteel niet bij referent verblijft en dat hij eiser meerdere keren per week bezoekt. Eiser verblijft immers bij zijn andere broer, [naam 2] , die eisers gesteldheid monitort. Uit de verklaringen blijkt ook dat verpleegkundigen eiser wekelijks de benodigde medicijnen toedienen en dat referent daar niet altijd bij aanwezig is. Ook gelet hierop heeft verweerder terecht overwogen dat eiser niet heeft onderbouwd dat alleen referent de benodigde zorg aan hem kan bieden. De rechtbank volgt niet dat uit de ondercuratelestelling moet worden afgeleid dat tussen eiser en referent een afhankelijkheidsrelatie bestaat als bedoeld in het arrest K.A. Verweerder heeft daarover terecht het standpunt ingenomen dat het feit dat eiser een curator nodig heeft niet maakt dat enkel referent die rol kan vervullen. Evenmin blijkt daaruit dat enkel de referent de benodigde zorg kan bieden. Daarbij heeft verweerder terecht opgemerkt dat een juridische band tussen eiser en de referent op zichzelf niet volstaat als rechtvaardiging om aan eiser op grond van artikel 20 van het VWEU een afgeleid verblijfsrecht toe te kennen in Nederland. Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat de benodigde zorg niet in Marokko aan eiser kan worden geboden. Daarbij heeft verweerder terecht betrokken dat uit het BMA [7] -advies van 27 juni 2023, dat ten grondslag ligt aan het besluit van 8 augustus 2023 op een aanvraag van eiser voor uitstel van vertrek op medische gronden, volgt dat alle mogelijk noodzakelijke vormen van behandeling voor eiser aanwezig zijn in Marokko. Dat de zorg in Marokko ondermaats zou zijn, leidt niet tot een ander oordeel nu eiser enkel naar algemene krantenartikelen heeft verwezen en zijn stelling niet heeft onderbouwd met medische rapportages. Bovendien blijkt daar niet uit dat de zorg voor eiser ondermaats zou zijn. Verder heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat ook uit de overige verklaringen niet blijkt van een dusdanige afhankelijkheid dat referent op geen enkele wijze van eiser gescheiden kan worden. Referent heeft immers verklaard en met stukken onderbouwd dat hij eiser sinds 2006 (financieel) ondersteunt. De eventuele zorg kan dan ook op afstand worden voortgezet.
8. Nu niet is gebleken van een uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in het arrest K.A. heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiser geen afgeleid verblijfsrecht heeft op grond van artikel 20 van het VWEU. Anders dan eiser stelt, kan het subsidiaire standpunt van verweerder het bestreden besluit dan ook dragen.
9. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Voetnoten

1.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
2.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 mei 2018, ECLI:EU:C:2018:308.
3.Rapport: le Maroc compterair 340.000 personnes atteintes de schizophrenie, van 14 april 2019, le 360.ma, Or l’environnement familiale st une partie de la solution van 16 februari 2023, Le Matin,
4.Krant Bladna van 21 juli 2022.
5.ECLI:EU:C:2019:1007.
6.ECLI:EU:C:2020:119.
7.Bureau medische advisering van verweerder.