In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 8 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. H.S. Huisman, was het niet eens met het besluit van 2 februari 2023, waarin haar bezwaar tegen het primaire besluit van 1 juli 2022 ongegrond werd verklaard. Dit primaire besluit hield in dat eiseres met ingang van 20 juni 2022 geen recht had op een WIA-uitkering. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 28 maart 2024, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, en de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. D. Spiering-Kalay.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de arbeidsdeskundige b&b enkele functies heeft laten vervallen en andere functies heeft geselecteerd. Eiseres voerde aan dat de aangenomen beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) onvoldoende waren, gezien haar nek- en rugklachten en psychische klachten. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapporten van de verzekeringsartsen geen tegenstrijdigheden vertoonden. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van eiseres geen reden gaven om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, maar heeft zij verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,- en het griffierecht van € 50,- te vergoeden. De rechtbank heeft toepassing gegeven aan artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vanwege het motiveringsgebrek dat was ontstaan door het vervallen van bepaalde functies door de arbeidsdeskundige.