ECLI:NL:RBDHA:2024:8682

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
NL24.2267
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft eiser, een Syrische nationaliteit hebbende persoon, op 21 januari 2024 beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit beroep volgde op het feit dat verweerder niet tijdig had beslist op de asielaanvraag van eiser, ingediend op 23 september 2022. Op 12 februari 2024 heeft verweerder echter alsnog een besluit genomen, waarbij de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd werd ingewilligd, met een geldigheidsduur van 23 september 2022 tot 23 september 2027. Eiser's gemachtigde, mr. L.J. Meijering, heeft aangegeven dat het beroep wordt gehandhaafd voor wat betreft het verzoek om proceskosten.

De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was, omdat partijen hiermee instemden. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten. De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, en dat eiser zijn asielaanvraag op 23 september 2022 heeft ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ingebrekestelling van eiser op 6 april 2023 niet geldig was, omdat de beslistermijn op zijn aanvraag met negen maanden was verlengd.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk is, omdat verweerder met het besluit van 12 februari 2024 geheel tegemoet is gekomen aan het beroep van eiser. Echter, de rechtbank heeft ook geoordeeld dat verweerder in de proceskosten van eiser moet worden veroordeeld, omdat het inwilligend besluit te laat is genomen. De kosten zijn vastgesteld op € 437,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank heeft de beslissing als volgt geformuleerd: het beroep is niet-ontvankelijk verklaard en verweerder is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.2267

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. L.J. Meijering),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

Eiser heeft op 21 januari 2024 beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op de asielaanvraag van 23 september 2022.
Bij besluit van 12 februari 2024 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingewilligd en aan hem een vergunning verleend voor de periode van 23 september 2022 tot 23 september 2027.
Bij bericht van 12 februari 2024 heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat het beroep wordt gehandhaafd voor wat betreft het verzoek om proceskosten.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vw [2] 2000 moet verweerder binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen.
5. Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 kan de termijn, als bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste negen maanden worden verlengd, indien een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden.
6. Eiser heeft zijn asielaanvraag ingediend op 23 september 2022. Bij brief van 6 april 2023 is verweerder door eiser ingebreke gesteld. Op 29 juni 2023 heeft verweerder aan de gemachtigde van eiser bericht dat de beslistermijn op zijn aanvraag met negen maanden is verlengd (in verband met de inwerkingtreding van het WBV 2022/22), dat de beslistermijn verstrijkt op 22 december 2023 en dat gelet hierop de ingebrekestelling van 6 april 2023 niet geldig is. Vervolgens heeft eiser op 2 januari 2024 opnieuw een ingebrekestelling aan verweerder verzonden.
7. Op 12 februari 2024 heeft verweerder alsnog een besluit genomen op de aanvraag van eiser. Gelet hierop is er voor de rechtbank geen aanleiding om conform artikel 8:55d, van de Awb te bepalen dat verweerder alsnog een besluit op het verzoek dient te nemen. Het beroep, voor zover het zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit, is daarom niet-ontvankelijk.
8. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb, heeft het beroep tegen het niet tijdig beslissen ook betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. In het onderhavige geval stelt de rechtbank vast dat verweerder met het besluit van 12 februari 2024 geheel tegemoet is gekomen aan het beroep van eiser. Het onderhavige beroep wordt daarom niet geacht te zijn gericht tegen het door verweerder genomen besluit.
9. Over de vergoeding van de proceskosten die eiser vraagt, oordeelt de rechtbank als volgt. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken, nu het inwilligend besluit van 12 februari 2024 te laat is genomen en het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit terecht is ingesteld door eiser. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Vreemdelingenwet.