ECLI:NL:RBDHA:2024:8672
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet tijdig beslissen op asielaanvraag en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft eiser op 11 januari 2024 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 31 augustus 2022 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 9 januari 2024 de asielaanvraag ingewilligd. Eiser heeft echter besloten het beroep te handhaven, met de focus op de vraag of er bestuurlijke dwangsommen zijn verbeurd en of er proceskosten verschuldigd zijn. De rechtbank heeft de zaak behandeld zonder zitting, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vastgesteld dat, nu de asielaanvraag is ingewilligd, eiser geen procesbelang meer heeft met betrekking tot het niet-tijdig nemen van een besluit. Eiser heeft zijn beroep gehandhaafd voor zover het gaat om de bestuurlijke dwangsommen. De rechtbank heeft overwogen dat de Tijdelijke wet, die van toepassing is op asielaanvragen, uitsluit dat er bestuurlijke dwangsommen kunnen worden verbeurd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder geoordeeld dat deze wet niet in strijd is met het Unierecht.
Aangezien de Tijdelijke wet in dit geval de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit, heeft eiser geen procesbelang meer. De rechtbank heeft het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard. Echter, omdat eiser terecht beroep heeft ingesteld wegens het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in de proceskosten van eiser moet worden veroordeeld. De proceskosten zijn vastgesteld op € 437,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank heeft de wegingsfactor 'licht' toegepast, omdat het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit.