ECLI:NL:RBDHA:2024:8671
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot Dublinverordening en verblijf bij minderjarige kinderen
In de zaak tussen verzoekster, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 mei 2024 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die ook namens haar minderjarige kinderen optrad, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag werd door de staatssecretaris niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens de Dublinverordening verantwoordelijk zou zijn voor de asielaanvraag.
Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Tijdens de beoordeling van het verzoek heeft de voorzieningenrechter geconstateerd dat er op dezelfde dag een uitspraak is gedaan in een andere zaak (zaaknummer NL24.16734) die betrekking heeft op het beroep van verzoekster. Hierdoor was de noodzaak voor een voorlopige voorziening niet meer aanwezig.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook afgewezen. Tevens is er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.J. Schouw, in aanwezigheid van griffier mr. S.S. van der Velde, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.