ECLI:NL:RBDHA:2024:8658
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 25 april 2024 afgewezen, met het argument dat België verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep, samen met een verzoek om voorlopige voorziening, op 24 mei 2024 behandeld. Eiser is niet verschenen, terwijl de gemachtigden van beide partijen wel aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat de rechtbank het besluit van de staatssecretaris om de aanvraag niet in behandeling te nemen, bevestigt. De rechtbank legt uit dat de Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek tot overname aan België gedaan, dat door België is aanvaard. Eiser heeft tijdens de zitting aangegeven dat hij niet langer betwist dat de staatssecretaris mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van België, maar betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 17, omdat eiser niet heeft aangetoond dat er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die een uitzondering rechtvaardigen. Eiser heeft geen medische stukken overgelegd om zijn claims te onderbouwen. De rechtbank concludeert dat de persoonlijke omstandigheden van eiser niet voldoende zijn om de asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken. De uitspraak bevestigt dat de staatssecretaris de aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen en dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.