ECLI:NL:RBDHA:2024:8657
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 3 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 1 mei 2024 niet in behandeling genomen, omdat Zweden verantwoordelijk is voor de aanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door mr. V.L. van Wieringen, is niet verschenen op de zitting op 24 mei 2024, waar de gemachtigde van de staatssecretaris wel aanwezig was.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen, op basis van de Dublinverordening. Eiser betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat hij vreest voor indirect refoulement naar Afghanistan. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris mag vertrouwen op de behandeling van asielzoekers door andere lidstaten, tenzij de vreemdeling overtuigend bewijs levert van een tekortkoming in de asielprocedure in het verantwoordelijke land. Eiser heeft echter geen concrete bezwaren aangedragen die de kwaliteit van de Zweedse asielprocedure in twijfel trekken.
Daarnaast betoogt eiser dat de staatssecretaris advies had moeten inwinnen bij het Bureau Medische Advisering (BMA) vanwege zijn psychische klachten. De rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoende medische onderbouwing heeft geleverd voor zijn klachten en dat behandeling ook in Zweden mogelijk is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de staatssecretaris de asielaanvraag terecht buiten behandeling heeft gesteld. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.